ECLI:NL:OGHNAA:2008:BL2938

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
8 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HAR: 123/2008
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing voorlopige hechtenis na veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 8 oktober 2008 uitspraak gedaan over het verzoek van de verzoeker tot opheffing van de voorlopige hechtenis. De verzoeker was eerder door het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, op 10 september 2008 veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De officier van justitie had tegen dit vonnis hoger beroep aangetekend, waarover nog niet was beslist. De verzoeker, geboren in 1987 en thans gedetineerd op Curaçao, heeft op 3 oktober 2008 een verzoekschrift ingediend om zijn voorlopige hechtenis op te heffen, dat op 7 oktober 2008 in raadkamer is behandeld. Tijdens deze zitting waren de verzoeker, zijn raadsman mr. M.C. Vaders, en de fungerend procureur-generaal mr. A.C. van der Schans aanwezig.

Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er nog steeds ernstige bezwaren tegen de verzoeker bestaan met betrekking tot de feiten die hem ten laste zijn gelegd. De kernvraag was of de situatie zoals bedoeld in artikel 108, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zich voordeed, waarbij de duur van de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf de duur van de voorlopige hechtenis overschrijdt. Het Hof concludeerde dat deze situatie zich inderdaad voordeed, aangezien de verzoeker op 6 januari 2008 in verzekering was gesteld en inmiddels langer dan negen maanden gedetineerd was, wat hem recht gaf op voorwaardelijke invrijheidstelling.

Daarom heeft het Hof besloten om de voorlopige hechtenis op te heffen, met de overweging dat de wetgever heeft beoogd te voorkomen dat iemand langer in voorlopige hechtenis wordt gehouden dan de feitelijke duur van de opgelegde straf. De beschikking is gegeven door de rechters H.L. Wattel, M.T. Paulides en W.P. Scheltema, waarbij mr. W.P. Scheltema buiten staat was om de beschikking te ondertekenen.

Uitspraak

Datum beschikking: 8 oktober 2008
Nummer: HAR: 123/2008
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
BESCHIKKING
Deze beschikking is gegeven op het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op Curaçao op [datum] 1987,
wonende op Curaçao,
thans alhier gedetineerd,
verzoeker,
raadsman: mr. M.C. Vaders.
1. Het verloop van de procedure
Middels op 3 oktober 2008 ter griffie van het Hof ontvangen verzoekschrift heeft verzoeker verzocht zijn voorlopige hechtenis op te heffen. Het verzoek is behandeld in raadkamer van 7 oktober 2008. Verschenen en gehoord zijn verzoeker, diens raadsvrouw, mr. M.C. Vaders en de fungerend procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans.
2. Beoordeling
2.1. Verzoeker is bij vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 10 september 2008 veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De officier van justitie heeft tegen dat vonnis hoger beroep aangetekend. Op dat hoger beroep is nog niet beslist. Thans vraagt verzoeker opheffing van de voorlopige hechtenis. Ingevolge artikel 108, eerste en vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is het Hof bevoegd van dat verzoek kennis te nemen.
2.2. Het Hof stelt voorop dat nog steeds ernstige bezwaren bestaan tegen verzoeker terzake van de feiten die hem tenlastegelegd zijn. Ook gronden voor de voorlopige hechtenis doen zich onverminderd voor. Het verzoek stelt aan de orde de vraag of zich thans de in artikel 108, vijfde lid Sv bedoelde situatie voordoet dat de duur van de door het Gerecht opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf die van de ondergane voorlopige hechtenis overschrijdt, in welk geval het bevel voorlopige hechtenis krachtens dat artikel moet worden opgeheven.
2.3. De onmiskenbare bedoeling van gemeld artikel, gelijk die van artikel 101, derde lid, Sv, is te voorkomen dat aan een persoon ten titel van voorlopige hechtenis zijn vrijheid langer wordt ontnomen dan de feitelijke duur van de in eerste aanleg opgelegde straf. Dat de mogelijkheid van hogere strafoplegging in hoger beroep bestaat is niet van belang nu de wetgever tot uitgangspunt heeft genomen de door de eerste rechter opgelegde vrijheidsstraf.
2.4. Niet in geschil is dat verzoeker, ware de hem in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf onherroepelijk, ingevolge artikel 18, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen na ommekomst van negen maanden in aanmerking zou zijn gekomen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Nu verzoeker op 6 januari 2008 in verzekering is gesteld is hij thans langer dan negen maanden gedetineerd. De in artikel 108, vijfde lid, Sv bedoelde situatie doet zich dus voor. Dat betekent dat het Hof de voorlopige hechtenis heeft op te heffen.
Beslissing
Het Hof:
Heft op het bevel voorlopige hechtenis.
Aldus gegeven door mr. H.L. Wattel, mr. M.T. Paulides en mr. W.P. Scheltema, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, in raadkamer van 8 oktober 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
Mr. W.P. Scheltema is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.