ECLI:NL:OGHNAA:2008:BH6237

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR-111/07-H-247/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid curator bij bodembeslag en waarschuwingsplicht

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 9 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Van Bergen Verhuur N.V. en de curator van Bouw-Uni N.V. Van Bergen Verhuur, de appellante, verwijt de curator dat hij niet heeft gewaarschuwd dat de Ontvanger tot bodembeslag zou kunnen overgaan. Dit bodembeslag heeft plaatsgevonden op de bedrijfsinventaris van Bouw-Uni, die Van Bergen Verhuur had verhuurd. Van Bergen Verhuur stelt dat, indien zij tijdig was gewaarschuwd, zij de bedrijfsinventaris had kunnen verwijderen en zo schade had kunnen voorkomen. De curator, die in het faillissement van Bouw-Uni was aangesteld, heeft echter geen waarschuwingsplicht jegens Van Bergen Verhuur, aldus het hof. Het hof oordeelt dat de curator de belangen van alle crediteuren moet afwegen en dat het niet zijn taak is om individuele crediteuren te adviseren over hun belangen. De vordering van Van Bergen Verhuur tot schadevergoeding wordt afgewezen, omdat het bodembeslag een rechtmatige verhaalsmogelijkheid voor de Ontvanger is en de curator niet verplicht was om dit te voorkomen. Het hof bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg en veroordeelt Van Bergen Verhuur in de kosten van de procedure.

Uitspraak

registratienr. AR-111/07-H-247/08
uitspraak 9 december 2008
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van
de naamloze vennootschap VAN BERGEN VERHUUR N.V.,
gevestigd op Curaçao,
appellante,
gemachtigden de advocaten mrs. G.S. Hollander en J.G.J. Schelling,
tegen
mr. [curator] q.q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement
van Bouw-Uni N.V.,
gevestigd op Curaçao,
geïntimeerde,
gemachtigde de advocaat mr. J. Komdeur.
De partijen worden hierna ook aangeduid als Van Bergen Verhuur en de curator.
1. Het verloop van de procedure
Bij akte van hoger beroep, ingediend op 9 mei 2008, is Van Bergen Verhuur in beroep gekomen van het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna ook: het GEA), gewezen op 31 maart 2008 tussen haar als eiseres en de curator als gedaagde. Van Bergen Verhuur heeft een memorie van grieven ingediend, waarin zij drie grieven heeft voorgesteld, en de curator heeft een memorie van antwoord ingediend. Vervolgens heeft Van Bergen Verhuur haar zaak schriftelijk doen bepleiten, waarna partijen vonnis hebben gevraagd, dat is bepaald op heden.
2. Feiten
Het GEA heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.6 een aantal feiten als tussen partijen vaststaand aangemerkt. Daartegen zijn partijen niet opgekomen en heeft het hof ambtshalve geen bezwaren, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3. Beoordeling
3.1 Van Bergen Verhuur is eigenares van een kantoorpand en werkplaats gelegen te Roozendaal 615 (hierna ook: het pand) op Curaçao, dat zij aan Bouw-Uni N.V. (hierna: Bouw-Uni) had verhuurd. Op 15 maart 2002 heeft Bouw-Uni een aantal roerende zaken, uitmakende haar in het pand aanwezige bedrijfsinventaris, machines en gereedschappen (hierna ook aan te duiden als de bedrijfsinventaris) en een aantal vervoermiddelen, aan Van Bergen Verhuur verkocht, welke roerende zaken bij Bouw-Uni in gebruik bleven krachtens een tegelijk met die verkoop gesloten huurovereenkomst.
3.2 Nadat in augustus 2004 aan Bouw-Uni surséance van betaling was verleend met benoeming van de curator tot bewindvoerder, is zij bij beschikking van 3 september 2004 in staat van faillissement verklaard met aanstelling van de curator als zodanig. Van Bergen Verhuur heeft de huurovereenkomst met betrekking tot het pand en de bedrijfsinventaris op de datum van de faillietverklaring met directe ingang opgezegd, welke opzegging door de curator is aanvaard. De bedrijfsinventaris is niet uit het pand verwijderd.
3.3 Op 10 september 2004 hebben de Landsontvanger en de Eilandsontvanger (hierna gezamenlijk aan te duiden als de Ontvanger) ten laste van Bouw-Uni bodembeslag doen leggen op de bedrijfsinventaris en de hiervoor in 3.1 bedoelde vervoermiddelen. Nadat Van Bergen Verhuur daartegen in kort geding was opgekomen is het bodembeslag opgeheven terzake van de vervoermiddelen en voor het overige gehandhaafd. Op 24 september 2004 is een gedeelte van de beslagen goederen executoriaal verkocht.
3.4 Van Bergen Verhuur verwijt de curator dat hij haar niet heeft gewaarschuwd dat de Ontvanger tot een bodembeslag over zou kunnen overgaan, in welk geval zij de bedrijfsinventaris tijdig had kunnen verwijderen, zodat het beslag niet meer mogelijk zou zijn geweest. Op die grond vordert zij, na wijziging van haar eis, dat de vordering tot vergoeding van de door haar geleden schade, die naar zij stelt NAF. 55.425,- bedraagt, als concurrente vordering wordt geplaatst op de lijst van erkende schuldeisers.
Het GEA heeft geoordeeld, kort gezegd, dat een waarschuwingsplicht zoals door Van Bergen Verhuur bedoeld niet op de curator rustte, en heeft de vordering afgewezen.
3.5 De eerste en de tweede grief zijn tegen dat oordeel gericht, en tegen de overweging van het GEA dat de curator, door Van Bergen Verhuur voor een bodembeslag te waarschuwen en aldus dat beslag mogelijkerwijs te voorkomen, de belangen van één schuldeiser zou beschermen ten koste van een andere schuldeiser, te weten de Ontvanger. De grieven zullen gezamenlijk worden besproken.
3.6 De betwisting door Van Bergen Verhuur van de veronderstelling dat de curator, door Van Bergen Verhuur voor een mogelijk bodembeslag te waarschuwen, de belangen van één crediteur boven die van een andere crediteur zou hebben gesteld, is op zichzelf wel juist; het gaat hier immers niet om de belangen van Van Bergen Verhuur als crediteur maar om haar belangen als eigenaar en verhuurder van de in beslag genomen zaken.
Dat brengt echter niet mee dat de curator die, naar partijen eensgezind hebben aangevoerd, de belangen van de gezamenlijke crediteuren naast het belang van de gefailleerde en het maatschappelijk belang in acht heeft te nemen, het tot zijn taak zou moeten rekenen om een bodembeslag door de Ontvanger te voorkomen. Dat zou alleen dan anders kunnen zijn indien dat beslag kennelijk ten onrechte zou worden of zijn gelegd - in welk geval de curator, naar gelang van de terzake relevante omstandigheden, het maatschappelijk belang moet laten meewegen - maar dienaangaande heeft Van Bergen Verhuur niets gesteld en is ook overigens niets gebleken.
3.7 Van Bergen Verhuur heeft in hoger beroep de mogelijkheid aangestipt, overigens zonder daarover concrete gegevens te vermelden, dat andere crediteuren dan de Ontvanger wellicht als gevolg van het bodembeslag, ten koste van Van Bergen Verhuur, in een gunstiger positie zijn komen te verkeren, doordat de verhaalsmogelijkheden voor de Ontvanger zijn toegenomen met de opbrengst van de bedrijfsinventaris. Of dat geval zich in dit faillissement heeft voorgedaan hoeft echter niet nader te worden onderzocht, omdat ook in dat geval de curator niet verplicht was Van Bergen Verhuur voor een mogelijk bodembeslag te waarschuwen. Het bodembeslag is immers een rechtmatige verhaalsmogelijkheid voor de Ontvanger, zodat er geen reden is voor de curator om de uitvoering van dat recht van de Ontvanger tegen te werken of te voorkomen.
De faillissementscurator moet de beschikbare activa veiligstellen en op rechtens juiste wijze onder de crediteuren verdelen, maar het is niet zijn taak om de crediteuren of derden te adviseren terzake van de behartiging van hun belangen. Indien verwijdering van de bedrijfsinventaris dienstig zou zijn geweest om het bodembeslag te voorkomen, had Van Bergen Verhuur zelf daartoe de nodige maatregelen moeten nemen. Ook de omstandigheid dat de curator in de periode waarin aan Bouw-Uni surséance van betaling was verleend de bewindvoerder was, en daardoor wist dat Bouw-Uni belastingschulden had voor welke de Ontvanger bodembeslag kon leggen, maakt dat niet anders.
3.8 De conclusie moet dan ook zijn dat de twee eerste grieven falen. De derde grief heeft geen zelfstandige betekenis en moet eveneens worden verworpen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Het bestreden vonnis zal worden bevestigd, met veroordeling van Van Bergen Verhuur in de kosten.
4. Beslissing
Het hof:
- bevestigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt Van Bergen Verhuur in de kosten van de procedure, voorzover gevallen aan de zijde van de curator tot op heden begroot op NAF. 208,70 aan verschotten en NAF. 4.400,- aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en W.P.Scheltema, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en in het openbaar uitgesproken ter zitting van het hof op Curaçao op 9 december 2008, in aanwezigheid van de griffier.