ECLI:NL:OGHNAA:2008:BH6233

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR-830/06-H-348/07
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldvraag na botsing tussen twee voertuigen op kruising

In deze zaak gaat het om de schuldvraag na een aanrijding op 10 maart 2006 tussen een Honda, bestuurd door de geïntimeerde, en een pick-up, bestuurd door de appellant. De aanrijding vond plaats op de kruising van de Bonamweg en de Kaminda Brievengat. De appellanten, United Insurance Company Ltd en Starlease N.V., hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg (GEA) van 18 juni 2007, waarin de schuld voor de aanrijding bij de appellant werd gelegd. Het GEA had geoordeeld dat de appellant geen voorrang had gegeven aan de Honda, die rechtdoor reed, en dat de appellant te hard had gereden. De appellanten voerden aan dat de aanrijding was veroorzaakt door de snelheid van de Honda en dat de schuld bij de geïntimeerde lag.

Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord en zijn rapporten over de toedracht van de aanrijding gepresenteerd. Het Hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen consistent waren en dat de schuld bij de appellant lag. De verklaringen van de deskundige E.F.R. Ruiter werden niet als voldoende betrouwbaar beschouwd. Het Hof concludeerde dat de eventuele eigen schuld van de geïntimeerde zo gering was dat deze niet afdeed aan de schadevergoedingsplicht van de appellant. Het Hof bevestigde het vonnis van het GEA en veroordeelde de appellanten in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

registratienr. AR-830/06-H-348/07
uitspraak 28 oktober 2008
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van
1. de vennootschap naar vreemd recht
UNITED INSURANCE COMPANY LTD,
gevestigd te Curacao,
2. de naamloze vennootschap
STARLEASE N.V.,
gevestigd te Curacao,
3. [appellant],
wonende te Curacao,
appellanten,
gemachtigde de advocaat mr. M.F.Murray,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te Curacao,
geïntimeerde,
gemachtigde de advocaat mr. A.V.G. Rooijer
De partijen worden hierna ook aangeduid als United Insurance, Starlease, [appellant] en [geïntimeerde].
1. Het verloop van de procedure
1.1 Appellanten zijn bij akte van appèl, op 30 juli 2007 ingediend ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg, zittingsplaats Curaçao, (hierna: GEA) in hoger beroep gekomen van het vonnis van het GEA uitgesproken op 18 juni 2007 tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie en gedaagde in reconventie en appellanten als gedaagden in conventie en eisers in reconventie.
1.2 Appellanten sub 1 en 2 hebben gediend van een memorie van grieven, waarmee zij vijf grieven hebben voorgedragen. Zij vorderen dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering in conventie zal afwijzen en de vordering in reconventie van United Insurance zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten in beide instanties. [geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord ingediend, waarbij hij de grieven heeft bestreden. Vervolgens hebben partijen hun zaak door hun gemachtigden ter zitting van 5 februari 2008 doen bepleiten, waarna zij het Hof hebben gevraagd vonnis te wijzen. De uitspraak daarvan is nader bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Appellanten zijn tijdig en op juiste wijze van het vonnis van het GEA van 18 juni 2007 in beroep gekomen en kunnen in het hoger beroep worden ontvangen.
3. Feiten
Het GEA heeft in het tussenvonnis van 22 januari 2007 onder 3 a tot en met h een aantal feiten als tussen partijen vaststaand aangemerkt. Tegen die vaststelling zijn partijen niet opgekomen en heeft het Hof ook ambtshalve geen bedenkingen, zodat ook het Hof van die feiten uitgaat.
4. Beoordeling
4.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
Op 10 maart 2006 om 1.45 uur in de ochtend heeft een aanrijding plaats gevonden op de kruising van de Bonamweg en de Kaminda Brievengat tussen een auto van het merk Honda, kenteken K 29-19 (hierna: de Honda) bestuurd door en toebehorend aan [geïntimeerde], en een auto type pick-up van het merk Wanfeng, kenteken X 38-32 (hierna: de pick-up), bestuurd door [appellant], geleased door de werkgever van [appellant] van de eigenaar Starlease en verzekerd door United Insurance.
4.2 De Honda reed op de Bonamweg rechtdoor in oostelijke richting; de pick-up kwam van de Kaminda Brievengat en sloeg op de kruising rechtsaf om de Bonamweg eveneens in oostelijke richting op te rijden. De Honda is op dan wel op enige afstand van de kruising – daarover bestaat tussen partijen onenigheid – in botsing gekomen met de pick-up. De beide auto’s zijn na het ongeval total-loss verklaard. De schade-expert K.D.A. Opheij heeft de waarde van de Honda vóór de aanrijding geschat op NAF 50.000,- en de waarde van de pick-up op NAF 20.000,-.
4.3 Vaststaat dat het verkeer, dat vanaf de Kaminda Brievengat rechtsaf de Bonamweg oprijdt, voorrang moet verlenen aan het rechtdoor over de Bonamweg rijdende verkeer. [geïntimeerde] neemt op grond daarvan het standpunt in dat [appellant] hem voorrang had moeten verlenen, en door dat niet te doen de schuld heeft aan de aanrijding. Appellanten voeren aan dat, kort gezegd, de Honda eerst op een ruime afstand van de kruising met de pick-up in botsing is gekomen en dat de aanrijding is veroorzaakt doordat de Honda veel te hard reed en daardoor de pick-up niet tijdig kon ontwijken. Volgens hen ligt de schuld van de aanrijding dan ook bij [geïntimeerde].
4.4 In eerste aanleg zijn ter comparitie van partijen verklaringen afgelegd door [geïntimeerde] en de gemachtigden van partijen. Vervolgens heeft het GEA bewijs opgedragen aan [geïntimeerde] dat de aanrijding te wijten is aan de schuld van [appellant]; daarop zijn als getuigen gehoord [geïntimeerde], [appellant], [getuige], die de aanrijding heeft gezien, en E.F.R. Ruiter, een door United Insurance ingeschakelde deskundige die onderzoek heeft verricht naar de toedracht van de aanrijding.
Na verder debat tussen partijen heeft het GEA bij het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat de schuld van de aanrijding bij [appellant] ligt, de vordering in conventie van [geïntimeerde] toegewezen tot een bedrag van NAF 42.000.- met de wettelijke rente daarover, vermeerderd met incassokosten ten bedrage van NAF 6.300.-, en de vordering in reconventie van de appellanten strekkende tot vergoeding van de aan de pick-up toegebrachte en overige schade afgewezen, met veroordeling van de appellanten in de kosten in conventie en reconventie.
4.5 De grieven hebben alle betrekking op de toedracht van het ongeval en de waardering van het bewijs dienaangaande, en kunnen gezamenlijk worden behandeld.
4.6 Over de plaats waar de twee auto’s met elkaar in aanraking zijn gekomen verschillen partijen van mening, zoals hiervoor in 4.3 al is weergegeven. Het Hof is, met het GEA, van oordeel dat de aanrijding zich heeft voorgedaan op of vlak na de kruising. [appellant] heeft aanvankelijk tegenover de verbalisant van de CRS verklaard dat hij de Honda niet had gezien; op deze verklaring is hij als getuige ter zitting van 14 februari 2007 teruggekomen door te verklaren dat hij de Honda wel had gezien, en wel op een afstand van ongeveer 10 meter. Hij voegde daaraan toe dat hij vond dat de Honda niet dichtbij was en dat hij veilig de bocht kon nemen. In zoverre lijkt zijn verklaring niet betrouwbaar en lijkt het eerder aannemelijk dat hij (de nadering van) de Honda niet had gezien toen hij de Bonamweg opreed. Het Hof houdt [appellant] dan ook aan zijn direct na de aanrijding afgelegde verklaring. [appellant] verklaart ook: “Ik sloeg op dat moment rechts af op de Bonamweg toen ik op het kruispunt aan de linkerzijde van mijn auto werd geraakt”.
4.7 Op dat punt stemt zijn verklaring ook overeen met die van de getuige [getuige] die, komende vanuit de Bonamweg in westelijke richting en linksaf wilde slaan naar de Kaminda Brievengat, was gestopt om voorrang te geven aan de Honda van [geïntimeerde]. Hij heeft de toedracht van de aanrijding goed kunnen zien. Hij verklaart : “Ik stond stil bij de kruising om voorrang te verlenen aan een zwartgelakte auto die vanuit tegengestelde richting richting Bonamweg reed. Op dat moment zag ik een groengelakte pick-up vanuit de Kaminda Brievengat zonder geen enkel moment stil te staan op de kruising een afslag naar rechts maken op de Bonamweg. De pick-up heeft niet gekeken of er auto’s op de voorrang weg reden … De zwartgelakte auto die zijn best deed om zijn auto te stoppen botste tegen de pick-up. Ik stond nog steeds op het kruispunt. De auto’s botsten op het kruispunt”.
Mede gelet op het direct na het ongeval opgemaakte rapport van CRS (mede gebaseerd op de verklaring van [appellant]) en de consistentie van de verklaring van [getuige], gaat het Hof ervan uit dat in deze verklaring een betrouwbare weergave van de aanrijding is gegeven. De verklaring van [appellant] ter zitting dat hij had gecontroleerd of er auto’s van links kwamen acht het Hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk.
4.8 Daaraan kan niet afdoen de conclusie van E.F.R. Ruiter van Caribbean Investigative Agency N.V. dat de aanrijding zich heeft voorgedaan op een afstand van tussen 32 en 44,45 meter vanaf het kruisingsvlak. Die conclusie is gebaseerd op zijn constatering van een “langs de verhoogde rand van de middenberm schuivende bandenspoor met moeten in de betonnen band, uit het onderling verband toe te schrijven aan de linkerbanden van de K 29-19” op ongeveer 32 meter ten oosten van het kruisingsvlak; voorts op zijn constatering van scherven en wrakstukken, uit het onderling verband toe te schrijven aan de linkerbanden van de K 29-19, op ongeveer 42 meter ten oosten van het kruisingsvlak; en uit door hem aangetroffen wrakstukken en sporen van uitgegoten motorvloeistoffen, uit het onderling verband toe te schrijven aan beide betrokken motorrijtuigen.
In het rapport van Ruiter van 21 maart 2006, waarin dit een en ander is uiteengezet, en dat ter gelegenheid van de comparitie van partijen van 5 december 2006 is overgelegd, wordt niet duidelijk gemaakt waarom de botsing zou hebben plaats gevonden tussen 32 en 44,45 meter van de kruising: als de eerste sporen, veroorzaakt door één van de betrokken auto’s, op 32 meter van de kruising zijn waargenomen, zou de conclusie moeten zijn dat het moment van de botsing vóór 32 meter van de kruising moet hebben gelegen. Evenmin is duidelijk geworden welk technisch onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat de desbetreffende sporen zijn toe te schrijven aan de twee betrokken auto’s. Tenslotte is het niet zeker dat de door Ruiter aangetroffen situatie, met name dat geen sporen zijn aangetroffen binnen een afstand van 32 meter van de kruising, dezelfde is als de situatie direct na de aanrijding; die aanrijding heeft plaats gevonden op 10 maart 2006, terwijl Ruiter zijn onderzoek heeft verricht, blijkens zijn rapport, van 15 tot en met 19 maart 2006.
4.9 Appellanten hebben ook een rapport van de schade-experts Cunningham & Lindsey, opgemaakt door mr. M.B. Filet, J. Stoffels en W. Jonker, gedateerd 27 februari 2007, overgelegd. In dat rapport wordt geconcludeerd dat de betrokken auto’s “als meeliggers” onder een hoek van om en nabij 10 graden met elkaar in contact zijn gekomen. Die conclusie is niet onverenigbaar met de toedracht van de aanrijding volgens de stellingen van [geïntimeerde], en ondersteunt niet de bevindingen van Ruiter.
4.10 Het voorgaande brengt met zich dat [appellant] schuld heeft aan de aanrijding; uit de omstandigheid dat de botsing zich op of vlak na de kruising heeft voorgedaan volgt dat hij ten onrechte geen voorrang heeft gegeven aan [geïntimeerde].
De appellanten hebben nog aangevoerd dat de schuld aan de aanrijding mede is toe te rekenen aan [geïntimeerde], omdat hij de kruising met een te hoge snelheid heeft genaderd. Het Hof oordeelt dat een mogelijke eigen schuld van [geïntimeerde] zo gering is dat deze aan de schadevergoedingsplicht van [appellant] niet afdoet. Zoals hiervoor in 4.7 is overwogen moet worden aangenomen dat [appellant] heeft nagelaten uit te kijken naar naderend verkeer op de Bonamweg; als [geïntimeerde] met de ter plaatse toegestane snelheid van 60 km/uur zou hebben gereden en een aanrijding niet meer had kunnen vermijden, zou naar alle waarschijnlijkheid ook een aanzienlijke schade zijn ontstaan.
4.11 De slotsom is dat de grieven falen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die nader zouden moeten worden onderzocht. Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met veroordeling van de appellanten in de kosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het Hof:
- bevestigt het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen zittingsplaats Curaçao van 18 juni 2007;
- veroordeelt appellanten in de kosten van het hoger beroep, voorzover aan de zijde van geïntimeerde gevallen begroot op NAF. 260,38 aan exploitkosten en NAF. 3.300.- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.E.M. Polkamp, L.J. de Kerpel-van de Poel en W.P.Scheltema, leden van het Gezamenlijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 28 oktober 2008 in aanwezigheid van de griffier.