ECLI:NL:OGHNAA:2008:BH0902

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
23 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H 94/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op noodweer(exces) en veroordeling tot gevangenisstraf voor doodslag en poging daartoe

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 23 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. De verdachte, geboren op Curaçao in 1985 en thans gedetineerd, was betrokken bij een schietincident op 30 mei 2007 op Curaçao, waarbij hij het latere slachtoffer bij een dansruimte met een vuurwapen heeft beschoten, wat leidde tot de dood van het slachtoffer en verwondingen aan een tweede slachtoffer. De verdachte had het slachtoffer eerder aangetroffen bij een toilet en verklaarde dat hij zich bedreigd voelde, maar het Hof oordeelde dat de verklaringen over bedreigingen niet aannemelijk waren. Het beroep op noodweer en noodweer-exces werd verworpen, omdat er geen sprake was van een 'aanranding' in de zin van de wet. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf, maar de procureur-generaal vorderde een zwaardere straf van zestien jaar. Het Hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte de doodslag en poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van voorarrest. Het Hof hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

H 94/08
Parketnummer: 500.00172/07
Uitspraak: 23 december 2008
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in het hoger beroep tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: GEA), van 30 januari 2008 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op Curaçao op [datum] 1985,
wonende op Curaçao,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao.
Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 14 november 2007 en 9 januari 2008, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 13 november 2008, 4 december 2008 en 9 december 2008 op Curaçao.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.N.E. Inderson naar voren hebben gebracht. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat aan de verdachte ter zake van de feiten 1 impliciet subsidiair, 2, 3 primair of subsidiair, 4 en 5 een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren wordt opgelegd.
In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren met aftrek van voorarrest.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen staat vermeld in de dagvaarding in eerste aanleg. Van deze dagvaarding is een fotokopie aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het Hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 3 primair, 3 subsidiair en 5 aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Mede gelet op de verklaringen van de getuigen ter terechtzitting in hoger beroep ontbreekt bij het Hof de overtuiging dat de verdachte die ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De bewezenverklaring
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 4 is ten laste gelegd, met dien verstande:
1. dat hij op 30 mei 2007, op het eiland Curaçao, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hebbende hij, verdachte toen en daar opzettelijk met vuurwapen op die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2. dat hij op 30 mei 2007, op het eiland Curaçao, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om opzettelijk [tweede slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij de kogel door die [slachtoffer] heen is gegaan en [tweede slachtoffer] (in de/zijn buik) heeft geraakt, zijnde de verdere uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van zijn, verdachtes, wil onafhankelijke omstandigheid dat die [tweede slachtoffer] niet aan zijn verwondingen is overleden;
4. dat hij op 30 mei 2007 op het eiland Curaçao, voorhanden heeft gehad een vuurwapen en munitie
Kennelijke schrijffouten in de tenlastelegging zijn verbeterd gelezen (cursief). De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is naar het oordeel van het Hof niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezene heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in geval van beroep in cassatie in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverwegingen
Het Hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat ter zake van feit 1 sprake is van voorbedachte raad. Het acht wel bewezen dat ter zake van de feiten 1 en 2 sprake is van opzet en overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt de volgende toedracht:
De verdachte heeft het latere slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen bij een toilet van Campo Alegre buiten de dansruimte. De verdachte is vervolgens langs de westzijde en de zuidzijde van de dansruimte gelopen en is de dansruimte aan de zuidzijde binnengelopen. In de dansruimte, waar zich verschillende andere personen bevonden, trof hij het slachtoffer opnieuw aan. Hij heeft een vuurwapen tevoorschijn gehaald en op het slachtoffer gericht, waarna een schot is afgegaan. Het slachtoffer stond toen op zeer korte afstand van de verdachte. De kogel heeft het slachtoffer in de buik geraakt, 5 centimeter rechts van de navel, en heeft het slachtoffer ongeveer midden in de rug op ongeveer 15 centimeter boven het zitvlak verlaten. Vervolgens heeft de kogel het tweede slachtoffer [slachtoffer 2] in de onderbuik geraakt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de vinger op de trekker van het vuurwapen heeft gelegd en dat hij vervolgens het vuurwapen heeft horen afgaan en de terugslag van het schot heeft gevoeld.
Door in een dansruimte waar zich verschillende andere personen bevonden een vuurwapen tevoorschijn te halen, te richten en de vinger op de trekker van het vuurwapen te leggen, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het vuurwapen zou afgaan. Hierbij neemt het Hof als algemeen ervaringsfeit in aanmerking dat men in een dansruimte waar zich verschillende andere personen bevinden, zijn bewegingen minder goed kan controleren.
Doordat de verdachte op zeer korte afstand van het slachtoffer stond en het vuurwapen op het slachtoffer heeft gericht, waarna deze in de buik is geraakt, 5 centimeter rechts van de navel, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard, niet alleen dat [slachtoffer] dodelijk zou worden worden getroffen, maar, gelet op de schiethoogte, ook dat nog een tweede persoon dodelijk zou worden getroffen. Daarom is sprake van voorwaardelijk opzet, zowel ter zake van de onder 1 ten laste gelegde doodslag als ter zake van de onder 2 ten laste gelegde poging tot doodslag.
De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte
Het bewezene levert op:
1. doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen;
2. poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 300 jo. 47 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen;
4. overtreding van het bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930 gestelde verbod, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die verordening.
De verdediging heeft een beroep gedaan op (al dan niet putatief) noodweer en op noodweer-exces. Het Hof verwerpt deze verweren. Zoals hiervoor overwogen, acht het Hof bewezen dat de verdachte, voordat hij schoot, het slachtoffer [slachtoffer] had aangetroffen bij het toilet. Hetgeen de verdachte heeft verklaard over bedreigingen door [slachtoffer] bij het toilet en het aanwijzen van de verdachte aan anderen in de danszaal is echter niet aannemelijk geworden. Daarom is niet aannemelijk geworden dat op enig moment sprake is geweest van een "aanranding" in de zin van een een feitelijke aantasting van enig lijf, eerbaarheid of goed of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Evenmin is aannemelijk geworden dat de verdachte redelijkerwijs kon menen dat er sprake was van een dergelijke aanranding. Onder die omstandigheden kunnen de verweren niet slagen.
Nu ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die dat zouden opheffen of uitsluiten, zijn de feiten strafbaar en is de verdachte daarvoor strafbaar.
De op te leggen straf
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder overweegt het Hof het volgende.
De verdachte heeft met een vuurwapen geschoten, waardoor een slachtoffer is gedood en een tweede slachtoffer gewond is geraakt. Het is niet aan de verdachte te danken dat niet ook het tweede slachtoffer is gedood. De handelwijze van de verdachte moet veel verdriet hebben veroorzaakt bij de nabestaanden van het eerste slachtoffer, grote angst en pijn bij het tweede slachtoffer en ook angst bij de overigen die bij de gebeurtenis aanwezig zijn geweest. Ook vergroten gebeurtenissen als de onderhavige gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Psychiater F. Heijtel is in het rapport van 30 augustus 2008 tot de conclusie gekomen dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is. Het Hof neemt deze deskundige conclusie over een maakt die tot zijn oordeel.
De verdachte is naar eigen zeggen in Nederland eerder tot gevangenisstraf veroordeeld vanwege een schietpartij. Hiermee dient in zijn nadeel rekening te worden gehouden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De oplegging van de straf is, behalve op de reeds aangehaalde artikelen, gegrond op de artikelen 31 en 59 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart niet bewezen hetgeen onder 3 primair, 3 subsidiair en 5 aan de verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten zoals hierboven bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als vorenomschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren;
bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, H.L. Wattel en U.I.D. Luydens, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 23 december 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.