ECLI:NL:OGHNAA:2008:BH0746

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
12 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 307/04, AR 66/05, H-261/07, H-261A/07
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huur- en timesharerechten en vorderingen tot schadevergoeding

In deze zaak vorderden de appellanten, die huur- en timesharerechten claimen, respectievelijk een veroordeling tot rekening en verantwoording van gerealiseerde opbrengsten, afdracht van alle gerealiseerde en nog te realiseren opbrengsten, en schadevergoeding. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft op 12 december 2008 uitspraak gedaan. De appellanten stelden dat ook HI eigenaar is, maar het Hof volgde hen daarin niet. De overeenkomst werd niet als een huurovereenkomst beschouwd, waardoor de bepalingen van artikel 7A:1593 BW niet van toepassing waren. Het Hof wees alle vorderingen van de appellanten af, omdat deze niet toewijsbaar waren zonder de toepassing van de huurbepalingen. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden, met uitzondering van de kosten in de voorwaardelijke reconventie, die aan STL werden opgelegd. De uitspraak werd gedaan na een uitgebreide procesgang waarin verschillende grieven en vorderingen zijn behandeld, en het Hof concludeerde dat de appellanten in het ongelijk werden gesteld.

Uitspraak

UITSPRAAK: 12 december 2008
ZAAKNR.: AR 307/04 en 66/05-H-261 + 261A/07
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
[naam eiser 1 en 2],
wonende te Maine, USA, in deze zaak domicilie kiezend ten kantore van hun gemachtigde op Sint Maarten,
voorheen eisers in conventie en gedaagden in voorwaardelijke reconventie in zaak 307/04 en eisers in zaak 66/05, thans appellanten en geïntimeerden,
gemachtigde: mr M. Hofman,
tegen
1. de commanditaire vennootschap AKGI ROYAL PALM C.V. O.A.,
gevestigd te Sint Maarten,
voorheen gedaagde sub 1 in conventie en eiseres sub 1 in voorwaardelijke reconventie in zaak 307/04, thans geïntimeerde en appellante,
2. de naamloze vennootschap AKGI SINT MAARTEN N.V.,
gevestigd te Sint Maarten,
voorheen gedaagde sub 2 in conventie en eiseres sub 2 in voorwaardelijke reconventie in zaak 307/04 en gedaagde sub 1 in zaak 66/05, thans geïntimeerde en appellante,
3. de vennootschap naar vreemd recht SINT MAARTEN TITLE LIMITED,
gevestigd in Schotland (Verenigd Koninkrijk),
voorheen gedaagde sub 4 in conventie en eiseres sub 3 in voorwaardelijke reconventie in zaak 307/04 en gedaagde sub 3 in zaak 66/05, thans geïntimeerde en appellante,
gemachtigden voor de hiervoor genoemde drie: mr M.O. Kortenoever,
4. de vennootschap naar vreemd recht HUNDERD ISLANDS INC.,
gevestigd in Nassau, de Bahama’s,
voorheen gedaagde sub 3 in zaak 307/04 en gedaagde sub 2 in zaak 66/05, thans geïntimeerde,
niet verschenen.
Voorheen eisers in conventie en gedaagden in voorwaardelijke reconventie worden hierna [eisers]genoemd. Gedaagde sub 1 in conventie en eiseres sub 1 in voorwaardelijke reconventie wordt hierna ARP genoemd, gedaagde sub 2 in conventie en eiseres sub 2 in voorwaardelijke reconventie wordt hierna ASM genoemd, gedaagde sub 4 in conventie en eiseres sub 3 in reconventie wordt hierna STL genoemd en gedaagde sub 3 in zaak 307/04 wordt hierna HI genoemd.
1. Het verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg in de door het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, (verder: het GEA) gevoegde zaken 307/04 en 66/05 is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het GEA, wordt verwezen naar het tussen alle partijen in deze zaak gewezen vonnis van 26 september 2006. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
ARP, ASM en STL zijn in hoger beroep gekomen van genoemd vonnis door indiening op 6 november 2006 van een daartoe strekkende akte ter griffie van GEA. Bij op 18 december 2006 ingediende memorie van grieven hebben zij acht grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot afwijzing (zoals het Hof de woorden “ te wijzigen” leest) van de vordering van [eisers]met veroordeling van hen in de kosten van beide instanties.
[eisers]hebben een memorie van antwoord genomen waarin zij hebben geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep van ARP, ASM en STL en tot bevestiging van het vonnis in eerste aanleg voor zover het strekt tot afwijzing van de reconventionele vorderingen, zonodig onder verbetering van gronden, met veroordeling van ARP, ASM en STL in de kosten van beide instanties.
[eisers]zijn bij afzonderlijk op 7 november 2006 ter griffie van GEA ingediende akte van appel eveneens in hoger beroep gekomen. Bij op 18 december 2006 ingediende memorie van grieven tevens houdende vermeerdering (aanvulling) van eis en voorts (voorwaardelijk) houdende wijziging (herformulering) van eis, hebben zij zeven grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, tot gedeeltelijke bevestiging van het vonnis waarvan beroep en voor het overige tot vernietiging, en tot toewijzing van de overige vorderingen van [eisers]met veroordeling van ARP, ASM, STL en HI in de kosten van beide instanties.
ARP, ASM en STL hebben een memorie van antwoord genomen waarin zij hebben geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de afwijzing van het in conventie door [eisers]gevorderde en tot toewijzing van hun reconventionele vordering met veroordeling van [eisers] in de kosten van beide instanties.
Op de voor het pleidooi bepaalde dag is zijdens [eisers]een pleitnota overgelegd en zijdens ARP, ASM en STL pleitnotities en is vonnis gevraagd. Op de dag van de pleidooizitting doch na het sluiten van de zitting hebben ARP, ASM en STL een volgens hen juiste versie van hun pleitnotities overgelegd waartegen [eisers]zich bij brief van 31 oktober 2008 hebben verzet.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Alle partijen zijn tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van het door hen bestreden vonnis, zodat zij daarin kunnen worden ontvangen.
3. Grieven
Voor de over en weer ingediende grieven verwijst het Hof naar de respectieve memories.
4. Beoordeling
4.1 Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat ARP, ASM en STL op de pleidooizitting pleitnotities hebben overgelegd betrekking hebbend op een zaak genummerd KG 154/2007. Vast staat dat niet mondeling is gepleit terwijl het bezwaar van [eisers]tegen inbreng van de juiste pleitnotities niet is gemotiveerd. Aldus is gesteld noch gebleken dat [eisers]in een rechtens te respecteren belang zijn geschaad bij herstel van de vergissing die ARM, ASM en STL hebben gemaakt. Het Hof zal dus recht doen mede op grond van later binnengekomen, op deze zaak betrekking hebbende, pleitnotities.
4.2 De grieven bezien in onderling verband en samenhang leggen het volledige geschil opnieuw aan het Hof voor zodat de grieven niet afzonderlijk zullen worden beoordeeld.
4.3.1 Onder nr. 30 van hun memorie van grieven hebben [eisers]een vernieuwde eis geformuleerd. ARP, ASM en STL hebben hier niet meer tegen aangevoerd dan dat de eis in appel niet gewijzigd zou zijn (zie onder nr. 13 van hun memorie van antwoord). Alleen al uit het feit dat onder nr. 30 memorie van grieven een hoofdelijke veroordeling is verzocht, blijkt dat [eisers]hun eis hebben gewijzigd. Nu ARP, ASM en STL verder geen bezwaar tegen de in beroep geformuleerde gewijzigde eis hebben ingebracht, terwijl de betreffende memorie van grieven conform de regels is betekend, ook aan HI, die verstek heeft laten gaan, zal het Hof recht doen op de in de memorie van grieven gewijzigde eis.
4.3.2 Het antwoord op de vraag of de zaak op de voet van art. 282 Rv dient te worden verwezen naar de eerste rechter omdat het GEA in zaak 307/04 een verzoek wijziging eis heeft afgewezen en dus over één of meer onderdelen van de eis niet heeft beslist, kan in het midden worden gelaten. [eisers]hebben het Hof immers verzocht om de hoofdzaak af te doen tegen welk verzoek ARP, ASM en STL zich niet hebben verzet.
4.4.1 Al met al verzoeken [eisers]thans dat het Hof ARP, ASM, STL en HI hoofdelijk, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
A. zal veroordelen en gelasten tot het met onmiddellijke ingang (doen) respecteren en (doen) eerbiedigen van de (huur/timeshare)rechten van [eisers]en [eisers]terstond in het volledige (zowel juridische als feitelijke) genot te herstellen, te stellen en te laten van de respectievelijke units; één en ander op straffe van US$ 100,000,- voor iedere dag of daggedeelte dat geïntimeerden met deze veroordeling geheel of gedeeltelijk in gebreke blijven, zulks met een maximum van US$ vijf miljoen;
B. zal veroordelen en gelasten tot het –binnen een termijn van 7 dagen of zoveel dagen als redelijk na betekening van het te wijzen vonnis- afleggen aan [eisers]van rekening en verantwoording (een en ander voorzien van gespecificeerde bescheiden en van gegevens en data e.d. terzake ontvangen betalingen en vorderingen) omtrent de gerealiseerde opbrengsten (hetzij uit hoofde van verhuur, timesharing of gebruik dan wel uit enige andere hoofde) met betrekking tot de units gedurende de periode vanaf juni 1995 tot en met datum van vonniswijzing en geïntimeerden te gelasten [eisers]voortaan, zolang de rechtsverhouding tussen [eisers]en geïntimeerden voortduurt, periodiek (tenminste maandelijks) omtrent deze gegeven behoorlijk schriftelijk verslag uit te brengen; een en ander op verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van US$ 100,000,- voor iedere dag of daggedeelte dat geïntimeerden met deze veroordeling geheel of gedeeltelijk in gebreke blijven, zulks met een maximum van US$ vijf miljoen;
C. zal veroordelen en gelasten te betalen c.q. af te dragen aan [eisers]alle gerealiseerde en in de toekomst nog te realiseren opbrengsten als bedoeld in onderdeel B hiervoor, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontvangst door geïntimeerden van de desbetreffende bedragen dan wel (indien van eerdere datum) vanaf het moment van de (in de verhouding tussen geïntimeerden en de desbetreffende derde) toepasselijke vervaldata; en voorts –indien en voor zover de gerealiseerde opbrengsten in de betrokken periode onder de normaal te verwachten opbrengsten hebben gelegen- het voldoen aan [eisers]van in goede justitie te bepalen (zonodig nader te begroten en op te maken bij staat) redelijke vergoedingen over de genoemde periode;
D. zal veroordelen en gelasten te betalen aan [eisers]van een bedrag ten titel van aanvullende schadevergoeding –nader te begroten en op te maken bij staat- wegens het feit dat [eisers]het gebruik en het genot van de units (te rekenen vanaf juni 1995 tot het moment waarop de feitelijke en juridische macht van [eisers]over de units in ere wordt/zal zijn hersteld) wederrechtelijk is ontzegd;
E. zal veroordelen en gelasten de nadere bedingen (rendementsbedingen) (zoals in het verzoekschrift nader aangeduid) jegens [eisers]na te komen, te weten door aan [eisers]te voldoen:
a. inzake unit 8128 (contract # 47097): een bedrag van US$ 78,000.00, zijnde 2x US$ 39,000.00, oftewel het gegarandeerde jaarlijkse rendement over de jaren 1994 en 1995;
b. inzake unit 8104 (contract # 47250): een bedrag van US$ 78,000.00, zijnde 2x US$ 39,000.00, oftewel het gegarandeerde jaarlijkse rendement over de jaren 1994 en 1995;
c. inzake unit 8603 (contract # 47404): een bedrag van US$ 225,000.00, zijnde 3x US$ 75,000.00, oftewel het gegarandeerde jaarlijkse rendement over de jaren 1994, 1995 en 1996;
F. zal veroordelen en gelasten aan [eisers]te voldoen de wettelijke rente over de in onderdeel E., sub a, b en c genoemde bedragen te rekenen vanaf de datum van verschuldigdheid van de onderscheidenlijke bedragen (voor wat betreft unit 8128: maart 1995 respectievelijk maart 1996; voor wat betreft unit 8104: maart 1995 respectievelijk maart 1996: en voor wat betreft unit 8603: december 1994 respectievelijk december 1995 en december 1996), dan wel vanaf de datum van initiële dagvaarding van ARP, te weten 4 oktober 1995 (procedure AR 478/1995), tot aan de dag van de algehele voldoening;
G. de gelegde beslagen van waarde zal verklaren;
H. althans dat het Hof een zodanige voorziening zal treffen als het Hof in goede justitie zal bepalen, één en ander met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van het geding in beide instanties.
4.4.2 [eisers]leggen aan deze vorderingen ten grondslag dat zij in 1989, 1990 en 1991 (timeshare- oftewel huur)overeenkomsten hebben gesloten met Pelican Resorts NV dan wel Pelican Beach Resorts NV (beiden hierna verkoper genoemd) ter zake drie units of appartementen genummerd 8128 (voor US$ 325,000.00), 8104 (voor US$ 325,000.00) en 8603 (voor US$ 625,000.00). De drie bedragen zijn door hen betaald. Op grond van deze overeenkomsten hebben zij de “eigendom” oftewel de timeshare- dan wel huurrechten van deze units gekregen voor 52 weken per jaar tot het jaar 2988. De verkoper garandeerde gedurende drie jaar, later bij overeenkomst verlengd tot vijf jaar, dat een minimaal rendement uit deze appartementen gehaald zou worden en wel US$ 39,000.00 voor de units 8104 en 8128 en US$ 75,000.00 voor unit 8602.
In juli 1995 heeft ARP de onroerende zaken waarvan de units deel uit maken, van de verkoper gekocht waarmee ARP ook de rechten en verplichtingen jegens [eisers]heeft overgenomen. Voor zover [eisers] hebben kunnen vaststellen, zijn de betreffende onroerende zaken thans eigendom van ASM en/of HI en/of STL en zijn zij gehouden de plichten te dragen. Geen der geïntimeerden heeft ooit welke plicht dan ook vervuld.
4.5 In nr. 85 van de memorie van grieven van ARP cs is vermeld dat “In voorwaardelijke reconventie is gevorderd door appellanten, specifieker appellant sub III, … [eisers]te veroordelen …”. De vordering in voorwaardelijke reconventie in eerste aanleg, welke vordering niet is gewijzigd, houdt het volgende in:
[eisers]bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te veroordelen tot betaling aan gedaagde sub 4 van een bedrag van US$ 1.275.000, een en ander op grond van de door hem aangegane overeenkomsten ter zake de drie door hem genoemde appartementen;
2. te veroordelen tot betaling aan gedaagde sub 4 van de onderhoudsbijdragen en alle overige door timesharegerechtigden verschuldigde financiële bijdragen ten behoeve van de betreffende drie appartementen over de periode vanaf de dag waarop [eisers]heeft nagelaten bedoelde onderhoudsbijdragen te betalen, tot de dag waarop [eisers]geen gebruiksrechten meer heeft ter zake de betreffende appartementen, met veroordeling van [eisers]in de proceskosten.
Het hiervoor uit nr. 85 van de memorie van grieven geciteerde, gelezen in onderling verband en samenhang met de geformuleerde vordering, leidt tot de conclusie dat slechts STL een voorwaardelijke reconventionele vordering heeft ingediend.
STL legt daaraan ten grondslag dat als het Hof tot het oordeel komt dat er tussen Pelican en [eisers]inderdaad drie (timeshare- oftewel huur)overeenkomsten zijn gesloten, er van geen betaling is gebleken terwijl [eisers]evenmin de gebruikelijke onderhoudsbijdragen hebben betaald.
4.6 Bij de beoordeling stelt het Hof de volgende gestelde feiten, die zijn erkend of onvoldoende gemotiveerd weersproken, voorop.
a. Bij akte van 31 juli 1989 heeft Pelican Beach Resort NV (hierna PBR) aan C. Itoh & Co Ltd (hierna Itoh) hypotheek gegeven, als zekerheid voor een door Itoh aan PBR verstrekte lening, op het land en de gebouwen waarvan de drie units zoals genoemd in 4.4.4 deel uitmaakten of zouden gaan uitmaken (hierna het terrein). In de hypotheekakte is het volgende vermeld:
<i>“ …
7. That debtor is allowed to rent-out the burdened property or parts of it on a “time-sharing” basis. That the actually existing and the in the future on behalf of Debtor contracted timesharing rental agreements, shall be respected by the Lender in case of a public-sale and/or foreclosure
8. That without the written consent of the Lender the collateral may not be alienated or further encumbered with mortgage, easements or other liabilities for the benefit of third parties. …”</i>
b. Royal Palm Beach Club by Pelican Resorts N.V. heeft op 26 april 1989, als lessor optredend onder de naam Royal Palm Beach Club, een “Lease agreement” gesloten met als lessee Joseph [eisers]en Marie (zoals Maria is genoemd) Schena. Deze agreement houdt onder meer het volgende in:
<i>“The above designated lessor agrees to lease and the lessee(s) agree(s) to lease the right to occupy and use the unit identified herein below situated in St. Maarten, Netherlands Antilles as described herein for the price until the end of the year 2988 and under the terms and conditions set forth hereafter and in accordance with the rules and regulations promulgated by the Royal Palm Beach Club Tenants Association form and after the acceptance of this agreement by the lessor as follows:
Unit number: #128 …
Fixed unit weeks: “Outright Purchase” Weeks 1 through 52 inclusive
Occupancy of this unit may commence : September 1990
PURCHASE TERMS
1. Purchase price of “Outright Purchase” U.S.$ 325,000.00
……..”</i>
c. Partijen hebben nog twee gelijkluidende overeenkomsten gesloten betreffende unit 8104 voor de prijs van US$ 325,000.00 (op 20 oktober 1990) en unit 8603 voor de prijs van US$ 625,000.00 (op 30 oktober 1991).
d. Bij brief van 20 oktober 1990, betrekking hebbend op unit 8128, heeft Royal Palm Beach Club Joseph [eisers]het volgende meegedeeld:
<i>“In consideration of your purchase today of unit 8104 … we hereby confirm as follows.
The above referenced unit will be placed permanently in the rental-pool and 75% of the net-rental proceeds … less the maintenance fees will accrue to you.
We guarantee for the first three years … that the net proceeds for you will be US$ 39,000 …
As of December 31, 1993 you have the option to have this unit sold as fractional interests through our organization. Any proceeds over US$ 325,000 … will be shared between you and our organization on the basis of 75% or you and 25% for us. …”. </i>
[eisers]zijn akkoord gegaan met de inhoud van deze brief.
Met betrekking tot de twee andere units zijn gelijke brieven en akkorderingen tot stand gekomen, met dien verstande dat in de brief betrekking hebbend op unit 8104 (ook van 20 oktober 1990) en in de brief van 30 oktober 1991 betrekking hebbend op unit 8603,
vermeld is dat de meeropbrengst bij verkoop gelijk verdeeld zou worden.
Partijen zijn het erover eens dat de hier genoemde brieven onderdeel uitmaken van de onder b genoemde Lease agreements (zie nr. 11 van het zaaknr. 307/04 inleidend verzoekschrift en nrs. 19 en 20 van het in die zaak genomen antwoord in conventie).
e. Op 23 mei 1995 heeft ARP de hiervoor onder a genoemde vordering van Itoh op PBR overgenomen (zie de in eerste aanleg bij antwoord in conventie overgelegde productie 2 onder b) en is ook het hypotheekrecht door ARP verkegen.
f. Omdat PBR in gebreke bleef met de aflossing van de lening is ARP overgegaan tot uitwinning van het terrein (waaronder dus de units). ARP heeft zelf op een op 6 juli 1995 gehouden veiling het terrein gekocht voor een nader te noemen meester. Zij heeft uiteindelijk zichzelf genoemd.
g. Omstreeks augustus 1996 is ASM eigenaar van het terrein geworden (zie productie 9 bij het procedure 307/04 inleidende verzoekschrift).
h. Op 5 maart 2004 is het terrein door ASM overgedragen aan STL.
i. [eisers]hebben nooit in welke van de drie units dan ook gewoond.
4.7 Het Hof begrijpt dat [eisers]hun stelling dat ook HI eigenaar van het terrein is of is geweest, baseren op één van de door hen als productie 9 bij het inleidend verzoekschrift overgelegde “schriftelijke inzages”. Het Hof kan hen daarin niet volgen alleen al niet omdat zij voor het Hof onvoldoende inzichtelijk hebben gemaakt dat de units die in geschil zijn ergens anders liggen dan in het district Simpson Bay terwijl de betreffende “schriftelijke inzage” ten name van HI betrekking heeft op grond gelegen in het district Cole Bay.
De tegen HI ingestelde vorderingen worden dan ook als ongegrond afgewezen.
4.8.1 De onder 4.6 sub b genoemde lease-agreements hebben geen zakelijke werking zodat de bedingen in de agreements -verplichtingen voor de eigenaar van het terrein- de rechtsopvolgers van het terrein alleen kunnen binden indien art. 7A:1593 BW op die agreements van toepassing is. Een andere wettelijke grondslag bestaat immers niet terwijl is gesteld noch gebleken dat de verplichtingen zoals voortvloeien uit de agreements bij afzonderlijke bedingen zouden zijn doorgegeven aan alle rechtsopvolgers onder bijzondere titel van het terrein. Voor de volledigheid merkt het Hof nog op dat de eerste trede van de trap die beklommen moet worden voordat één der vorderingen van [eisers]kan worden toegewezen, bestaat uit een positief antwoord op de vraag of de huurbepalingen in deze zaak van toepassing zijn.
4.8.2 Bij de beantwoording van die vraag stelt het Hof voorop dat beide partijen van mening zijn dat elke afzonderlijk “Lease agreement” tezamen met de daarbij behorende brief tezamen één overeenkomst (hierna de Overeenkomst) vormt, dus een eenheid is (zie ook hiervoor 4.6 sub d).
Elke Overeenkomst heeft de volgende belangrijke kenmerken en/of opvallende onderdelen:
a. De twee goedkoopste units zijn gekocht voor US$ 325,000,- tot en met het jaar 2988, dus voor ongeveer 999 jaar. Indien [eisers]gevolgd worden in hun standpunt dat er sprake is van een huurovereenkomst, zou dit een huurprijs per jaar betekenen van iets meer dan US$ 325,-. Het Hof begrijpt hierbij dat deze twee units doorsnee luxe zijn en bewoonbaar zijn voor een gewoon gezin. De derde unit is bijna twee keer zo duur maar kennelijk behoorlijk luxer. Dit is geen realistische huurprijs. Het is wel een realistische koopsom;
b. De volledige “huursom” voor die 999 jaren wordt met bekwame spoed betaald en dus niet “uitgesmeerd” over 999 jaar. Zeker gelet op die duur van 999 jaar is de overeengekomen prijs niet te beschouwen als huurpenningen;
c. De units maken het hele jaar onderdeel uit van de “rental pool”. [eisers]kunnen dus op basis van de Overeenkomst geen wezenlijk fysiek gebruik maken van een door hen gekochte unit en hebben daartoe ook nooit pogingen ondernomen. Zij kunnen dit slechts doen indien zij een afzonderlijk bedrag betalen. Het gebruik dat [eisers]enkel op grond van de inhoud van de Overeenkomst dus kunnen maken van het door hen gekochte is, bezien in het licht van de vraag of er sprake is van een huurovereenkomst, nihil;
d. [eisers]worden op geen enkele manier beperkt in de mogelijkheid tot overdracht van de door hen gekochte unit waarmee zij een recht hebben dat juist bij een persoonlijk gebonden overeenkomst als huur van woonruimte niet erg vanzelfsprekend is;
e. De verkoper heeft gedurende een aantal jaren een netto-jaarrendement gegarandeerd van behoorlijke omvang (respectievelijk US$ 39,000,- en US$ 75.000,-), een garantie die wezensvreemd is bij een huurovereenkomst.
Deze feiten in onderling verband en samenhang bezien laten zo weinig over van de huuraspecten in de Overeenkomst dat niet tot het oordeel kan worden gekomen dat de huurbepalingen uit het BW, in het bijzonder art. 7A:1593, op de Overeenkomst van toepassing zijn.
Nu geen der vorderingen toewijsbaar is indien art. 7A:1593 BW niet op de gesloten Overeenkomsten van toepassing is, en het Hof tot het oordeel is gekomen dat de huurbepalingen niet van toepassing zijn, dienen alle vorderingen van [eisers]te worden afgewezen en zal het Hof het vonnis van GEA voor zover daarin anders is geoordeeld, vernietigen.
4.9 Bovenstaande betekent dat niet geoordeeld hoeft te worden over de voorwaardelijk ingestelde vordering.
4.10 Waar [eisers]in het ongelijk worden gesteld, dienen zij de proceskosten van de tegenpartij te betalen met dien verstande dat, nu de voorwaardelijk ingesteld vordering ten onrechte ingesteld blijkt te zijn, ARP, ASM en STL de proceskosten die [eisers]in reconventie in eerste aanleg hebben gemaakt, aan hen dienen te vergoeden.
Nu zaak 66/05 zodanig gelijk is aan zaak 307/04 worden de proceskosten in die zaak begroot op nihil.
BESLISSING:
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet in de zaken AR 307/04 en 66/05 opnieuw recht als volgt:
wijst de vorderingen van [eisers]af;
veroordeelt [eisers]in de kosten van de procedure in beide zaken in eerste aanleg en in hoger beroep, gerezen aan de zijde van alle gedaagden, en begroot op nihil in beide instanties wat betreft HI en begroot op Naf. 14.700,- aan gemachtigden salaris in eerste aanleg aan de zijde van ARP, ASM en STL en, in hoger beroep, begroot op Naf 415,- voor verschotten, Naf. 15.000,- aan griffierecht en Naf. 29.600,- aan gemachtigdensalaris zijdens ARP, ASM en STL terzamen;
veroordeelt STL in de aan de zijde van [eisers]gerezen proceskosten in voorwaardelijke reconventie, begroot op Naf. 6.100,- in beide instanties.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en E.P van Unen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 12 december 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.