Registratienummers: KG 130/07 - H 193/08
Uitspraak: 12 december 2008
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in kort geding in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van Anquilla
LTMB PUBLISHING Ltd.,
gevestigd in Anquilla,
oorspronkelijk eiseres, thans appellante,
gemachtigde: mr. G.C. Richardson-Nicolaas,
de naamloze vennootschap
WINDWARD ISLANDS AIRWAYS INTERNATIONAL N.V.,
gevestigd op Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. C. Marica.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als LTMB en Winair.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 3 augustus 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna te noemen “GEA”) tussen partijen in kort geding vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar dat vonnis.
1.2 LTMB is in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis door op 24 augustus 2007 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij op 14 september 2007 ingediende memorie van grieven heeft LTMB vijf grieven aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van LTMB alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Winair in de proceskosten van beide instanties.
1.3 Winair heeft bij memorie van antwoord het hoger beroep bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het bestreden vonnis wordt bevestigd, met veroordeling van LTMB in de kosten van het hoger beroep.
1.4 Op de voor pleidooi bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.
2.1 De grieven - die het geschil in volle omvang aan het Hof voorleggen - lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Bij de beoordeling van het hoger beroep gaat het Hof uit van de feiten zoals die door het GEA onder 2 zijn weergegeven aangezien de grieven zich daartegen niet richten en het Hof deze feitenvaststelling ook juist voorkomt.
2.2 Uit deze feiten volgt dat partijen laatstelijk op 29 november 2002 een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten ingaande 1 januari 2003 en eindigend op 31 december 2003. Deze overeenkomst had betrekking op de 2003/2004 editie van het door LTMB te publiceren magazine (‘Island Hopper’). Voornoemde overeenkomst betreft, evenals de daaraan voorafgaande sinds 1999 aangegane overeenkomsten, een overeenkomst die uitdrukkelijk voor bepaalde tijd is aangegaan. In de daaropvolgende jaren hebben partijen deze overeenkomst stilzwijgend voortgezet.
2.3 Uit de aard van de overeenkomst - looptijd van een jaar en met betrekking tot de dat jaar uit te brengen ‘Island Hopper’ - volgt dat partijen telkens een verbintenis voor de duur van een jaar zijn aangegaan. Het enkele feit dat de overeenkomst niet uitdrukkelijk maar telkens stilzwijgend opnieuw voor het volgende jaar werd aangegaan, maakt dat niet anders. Het stond Winair vrij om voor de ‘Island Hopper’ voor het jaar 2008 niet opnieuw met LTMB te contracteren. Wel diende Winair, gelet op de duur van de samenwerking tussen partijen, aan LTMB een redelijke termijn te gunnen om zich daarop in te stellen.
2.4 Winair heeft door bij brief 24 januari 2007 aan LTMB kenbaar te maken dat zij ook anderen voor de opdracht van de ‘Island Hopper’ in aanmerking wilde laten komen, te kennen gegeven de contractuele relatie met LTMB niet, althans niet zonder meer, te willen voortzetten. Op dat moment was de ‘Island Hopper’ voor het jaar 2007 reeds uitgebracht zodat de aankondiging van Winair kennelijk betrekking had op de ‘Island Hopper’ voor 2008. Uit de overeenkomst van 29 november 2002 kan worden opgemaakt dat partijen de overeenkomst niet eerder sloten dan ongeveer een maand voor het begin van de ingangsdatum van de overeenkomst. Dat partijen andere jaren gewoon waren eerder in het voorafgaande jaar met elkaar te contracteren, is niet gesteld of gebleken. Door reeds in januari 2007 aan te kondigen voor de ‘Island Hopper’ voor 2008 niet meer als voorheen met LTMB in zee te gaan, heeft Winair derhalve LTMB feitelijk een termijn van ongeveer tien maanden gegund om zich op de veranderde situatie in te stellen. Indien wordt uitgegaan van de - overigens eerst bij pleidooi in hoger beroep door LTMB ingenomen - stelling dat de nieuwe editie elk jaar in oktober verschijnt, is feitelijk sprake van een termijn van ongeveer acht maanden. Dat moet, ook gelet op de duur van de samenwerking tussen partijen, naar voorlopig oordeel als een redelijke termijn worden aangemerkt. Door LTMB zijn geen omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel aanleiding geven.
2.5 Nu voorshands wordt geoordeeld dat het Winair vrijstond om de contractuele relatie met LTMB niet langer voort te zetten, behoefde zij ook niet langer aan LTMB tickets en informatie te verschaffen om de publicatie van de ‘Island Hopper’ voor 2008 mogelijk te maken. Ook stond het haar vrij om met een derde een overeenkomst terzake van de publicatie van een magazine voor het jaar 2008 aan te gaan. Dat Winair aan die derde reeds had toegezegd een overeenkomst met haar aan te gaan voordat de contractuele relatie met LTMB was beëindigd of dat zij met die derde heeft gecontracteerd zonder dat er een ‘bidding’ had plaatsgevonden, zoals LTMB heeft gesteld, doet daaraan niet af. De enkele omstandigheid dat Winair in de brief van 23 januari 2007 had bekend gemaakt voornemens te zijn een ‘bidding’ te laten plaatsvinden, betekent naar voorlopig oordeel niet dat het zonder ‘bidding’ gunnen van het contract aan een derde een tekortkoming of onrechtmatige daad is jegens LTMB. Dit geldt temeer nu niet is gesteld of gebleken dat LTMB, die blijkens haar eigen stellingen de brief heeft opgevat als een uitnodiging om een bod te doen, een bieding aan Winair heeft uitgebracht of Winair verzocht heeft om haar daartoe in de gelegenheid te stellen. Evenmin valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, in te zien dat Winair onrechtmatig heeft gehandeld door de ‘Island Hopper’ van 2007 in haar vliegtuigen en aan haar balie te blijven gebruiken. Tot dat gebruik, dat ook in het belang lijkt van LTMB’s adverteerders, was deze immers uitgegeven en het niet gunnen van het contract voor 2008 aan LTMB staat aan dat gebruik niet in de weg.
2.6 Aan de eerst bij pleitaantekeningen in hoger beroep ingenomen stelling dat LTMB door de beëindiging van de samenwerking de ‘Island Hopper’ van het lopende jaar niet meer kon verspreiden en promoten gaat het Hof voorbij. De stellingen van LTMB waren tot het pleidooi in hoger beroep immers gericht op het verwijt aan Winair dat zij LTMB niet in staat stelde de werkzaamheden voor de ‘Island Hopper’ voor 2008 te verrichten (door geen informatie voor het tijdig publiceren van de nieuwe uitgave te geven en geen tickets te verstrekken om op de verschillende eilanden adverteerders voor de nieuwe uitgave te werven). De stelling dat Winair door niet langer tickets te verstrekken LTMB niet in staat stelde om werkzaamheden ten behoeve van de reeds uitgegeven ‘Island Hopper’ voor 2007 te verrichten en ook om die reden is tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens LTMB is, mede gelet op het karakter van een kort geding, tardief ingenomen. Winair heeft daarop ook niet meer kunnen reageren. De vraag of Winair gelet op de inhoud van de overeenkomst na 31 december 2006 nog wel gehouden was om LTMB door middel van het verstrekken van tickets in staat te stellen verspreidings- en promotiewerkzaamheden ten aanzien van de reeds uitgegeven ‘Island Hopper” voor 2007 te verrichten, zal daarom onbesproken zal blijven.
2.7 Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van LTMB faalt. Hetgeen overigens zijdens partijen is aangevoerd kan onbesproken blijven. Het bestreden vonnis dient te worden bevestigd. LTMB zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt LTMB in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Winair gevallen en tot op heden begroot op NAF 207,50 aan verschotten en NAF 5.100,00 aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, H.L. Wattel en W.P. Scheltema, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op 12 december 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.