ECLI:NL:OGHNAA:2008:BH0265

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
20 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
261 HLAR 33/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om eervol ontslag en hoger beroep tegen de beslissing van de Beoordelingscommissie vrijwillige uitdiensttreding

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek om verlening van eervol ontslag door de Beoordelingscommissie vrijwillige uitdiensttreding. De appellant, wonend in Aruba, had op 7 december 2006 een aanvraag ingediend voor eervol ontslag, welke door de commissie werd afgewezen. De commissie verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond op 20 juli 2007. Vervolgens heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba op 23 april 2008 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, dat op 20 november 2008 uitspraak deed.

Het Hof overweegt dat de commissie bij de heroverweging van het bezwaar terecht is uitgegaan van de feiten en omstandigheden ten tijde van de beschikking. De appellant betoogde dat hij ten tijde van zijn aanvraag voldeed aan alle eisen voor eervol ontslag, maar het Hof oordeelt dat de commissie geen bijzondere omstandigheden heeft aangenomen die nopen tot afwijking van de regel. Het Hof verwijst naar eerdere jurisprudentie en stelt vast dat de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding niet bedoeld is om aan ambtenaren die om persoonlijke redenen ontslag aanvragen, bijzondere aanspraken toe te kennen.

Het hoger beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor is. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 20 november 2008.

Uitspraak

261 HLAR 33/08
Datum uitspraak: 20 november 2008
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 23 april 2008 in zaak nr. 2671 van 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de Beoordelingscommissie vrijwillige uitdiensttreding, bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 7 december 2006 heeft de Beoordelingscommissie vrijwillige uitdiensttreding, bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (hierna onderscheidenlijk: de commissie en de LvVUT), een aanvraag van [appellant] (hierna: [appellant]) om hem op de voet van die verordening eervol ontslag te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 20 juli 2007 heeft de commissie het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij het Gerecht ingekomen op
27 mei 2008, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De commissie heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2008, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. D.G. Kock, advocaat, en de commissie, vertegenwoordigd door mr. J.E. Gibson, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de LvVUT, voor zover thans van belang, kunnen ambtenaren gedurende een bij landsbesluit vast te leggen periode van twee maanden een verzoek doen om verlening van eervol ontslag onder gelijktijdige toekenning van in die verordening nader omschreven bijzondere aanspraken.
2.2. [Appellant] betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de commissie de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen, omdat hem, eerst nadat hij die had ingediend, ontslag is verleend en hij ten tijde van de aanvraag aan alle eisen voor toekenning van de aanspraken voldeed.
2.2.1. Het betoog faalt. Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat de commissie bij de heroverweging in bezwaar van de beschikking van 7 december 2006 terecht is uitgegaan van de feiten en omstandigheden ten tijde van de op het bezwaar te geven beschikking. Het heeft voorts terecht geen bijzondere omstandigheden aangenomen die nopen tot afwijking van de desbetreffende regel. De zaak die heeft geleid tot de uitspraak van het Hof van 10 mei 2004 in zaak nr. 8 HLAR 21/03, waarnaar [appellant] ter toelichting van zijn betoog heeft verwezen, betrof een tussentijdse wijziging van het recht ten nadele van betrokkenen, terwijl het thans gaat om een wijziging van de feiten op initiatief van [appellant]. Voorts is van belang dat de LvVUT niet is bedoeld om aan een ambtenaar die om hem moverende redenen ontslag vraagt met het oog op vervulling van een andere dienstbetrekking bijzondere aanspraken toe te kennen.
2.3. Voor zover [appellant] betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de beschikking van 20 juli 2007 in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, is ook dat tevergeefs, reeds omdat zodanige strijd niet kan leiden tot het aannemen van een verplichting voor de commissie om in strijd met de LvVUT voor [appellant] aanspraken in het leven te roepen.
2.4. [Appellant] betoogt voorts dat het Gerecht ten onrechte niet op zijn daartoe strekkende verzoek heeft bepaald dat de commissie hem op de voet van artikel 52 van de Landsverordening administratieve rechtspraak een vergoeding betaalt.
2.4.1. Ook dat betoog faalt. Reeds omdat de aangevallen uitspraak niet tot vernietiging van de beschikking van 20 juli 2007 strekt, heeft het Gerecht in het verzoek terecht geen aanleiding gezien om te bepalen dat de commissie een vergoeding aan [appellant] betaalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2008
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,