237 HLAR 09/08, 257 HLAR 29/08,
283 HLAR 55/08 en 284 HLAR 56/08
Datum uitspraak: 20 november 2008
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op de hoger beroepen van:
de naamloze vennootschap Telcell N.V., gevestigd op Sint Maarten,
appellante,
tegen de uitspraken van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 18 januari 2008 in de zaken nrs. 2007/3, 2007/21 en 2007/26 en die van 3 april 2008 in zaak nr. 2007/122 in de gedingen tussen:
de minister van Verkeer en Vervoer.
Bij beschikking van 7 augustus 2006 heeft de minister van Verkeer en Vervoer (hierna: de minister) de naamloze vennootschap Telcell N.V. (hierna: Telcell) Naf. 232.878,- aan concessievergoedingen voor TDMA zendkanalen, GSM zendkanalen en mobiele telefoons in rekening gebracht.
Bij beschikking van 4 december 2006 heeft de minister het daartegen door Telcell gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 januari 2008 in zaak nr. 2007/3 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht) het daartegen door Telcell ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de heffing van concessievergoedingen voor GSM zendkanalen, gegrond verklaard en de beschikking van 4 december 2006 in zoverre vernietigd en voor het overige ongegrond.
Bij onderscheiden beschikkingen van 13 februari 2007 heeft de minister Telcell onderscheidenlijk Naf. 213.058,-, Naf. 215.752,- en Naf. 223.990,- aan concessievergoedingen voor TDMA zendkanalen, GSM zendkanalen en mobiele telefoons in rekening gebracht.
Bij uitspraak van 18 januari 2008 in zaak nr. 2007/21 heeft het Gerecht het daartegen door Telcell ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de heffing van concessievergoedingen voor GSM zendkanalen, gegrond verklaard en de beschikkingen van 13 februari 2007 in zoverre vernietigd en voor het overige ongegrond.
Bij onderscheiden beschikkingen van 26 oktober 2006 heeft de minister Telcell onderscheidenlijk Naf. 223.542,-, Naf. 226.530,- en Naf. 227.940,- aan concessievergoedingen voor TDMA zendkanalen, GSM zendkanalen en mobiele telefoons in rekening gebracht.
Bij beschikking van 23 februari 2007 heeft de minister het daartegen door Telcell gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 januari 2008 in zaak nr. 2007/26 heeft het Gerecht het daartegen door Telcell ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de heffing van concessievergoedingen voor GSM zendkanalen, gegrond verklaard en de beschikking van 23 februari 2007 in zoverre vernietigd en voor het overige ongegrond.
Bij onderscheiden beschikkingen van 12 november 2007 heeft de minister Telcell onderscheidenlijk Naf. 225.718,-, Naf. 227.902,-, Naf. 208.342,- en Naf. 210.196,- aan concessievergoedingen voor TDMA zendkanalen, GSM zendkanalen en mobiele telefoons in rekening gebracht.
Bij uitspraak van 3 april 2008 in zaak nr. 2007/122 heeft het Gerecht het daartegen door Telcell ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de heffing van concessievergoedingen voor GSM zendkanalen, gegrond verklaard en die beschikkingen in zoverre vernietigd en voor het overige ongegrond.
Bij brief, bij het Hof ingekomen op 29 februari 2008, heeft Telcell tegen voormelde uitspraken van 18 januari 2008 en bij brief, bij het Hof ingekomen op 6 mei 2008, tegen de uitspraak van 3 april 2008 hoger beroep ingesteld.
Bij onderscheiden brieven van 14 april en 27 juni 2008 heeft de minister verweerschriften ingediend.
Het Hof heeft de zaken ter zitting behandeld op 19 september 2008, waar Telcell, vertegenwoordigd door mr. E.R. de Vries en mr. R.R. Engels, beiden advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.C. Small, advocaat, mr. J.B. van Schendel, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken en mr. C.I.M. Sandries, werkzaam bij het Bureau Telecommunicatie en Post, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen (hierna: de Ltv) is, ter bevordering van een doelmatige verzorging van de telecommunicatie in het algemeen maatschappelijk en economisch belang, voor anderen dan het Land of een eilandgebied voor de aanleg, de instandhouding en de exploitatie van de telecommunicatie-infrastructuur een bij landsbesluit te verlenen concessie vereist.
Ingevolge het derde lid kent de minister aan de houder van de concessie de radiofrequenties toe die nodig zijn voor de uitvoering van de concessie, waarbij voorschriften en beperkingen kunnen worden gesteld.
Ingevolge artikel 7, vijfde lid, is de houder van een concessie een bij landsbesluit te bepalen vergoeding verschuldigd voor de kosten, verbonden aan de verlening van de concessie, aan het toezicht op de naleving door de houder van de concessie van de bij of krachtens deze landsverordening gegeven regels, voorschriften en beperkingen, alsmede aan de uitoefening van bevoegdheden inzake de telecommunicatie door het Land.
Ingevolge artikel 38a, voor zover thans van belang, kan degene die door een op grond van deze landsverordening gegeven beschikking rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht in eerste aanleg.
2.2. Bij Landsbesluit van 22 februari 1999, no. 4 (5396-c/JAZ), heeft de Gouverneur van de Nederlandse Antillen aan Telcell concessie verleend voor het aanleggen, in standhouden en exploiteren van openbare mobiele telecommunicatie-infrastructuur in het eilandgebied Sint Maarten (hierna: de concessie).
In artikel 28, tweede lid, van de aldus verleende concessie is bepaald dat de concessiehoudster voor het gebruik van het frequentiespectrum ten behoeve van mobiele telecommunicatie-infrastructuur aan de rechtspersoon de Nederlandse Antillen verschuldigd is:
a. een maandelijkse vergoeding van Naf. 25,- per zend- en ontvangkanaal welke in bedrijf is gesteld;
b. een maandelijkse vergoeding van Naf. 7,50 voor elke randapparaat dat is aangesloten op de mobiele telecommunicatie-infrastructuur;
c. een maandelijkse vergoeding van Naf. 7,50 voor elk gebruikt aansluitpunt door een roamer in het verzorgingsgebied.
2.3. Telcell betoogt dat – samengevat – het Gerecht, voor zover het de beroepen ongegrond heeft bevonden, heeft miskend dat de minister niet krachtens artikel 28, tweede lid, van de concessie vergoedingen kon heffen, omdat deze bepaling juridische grondslag mist en de concessie in zoverre onrechtmatig is. Door, zonder dat een verweer van die strekking was gevoerd, uit te gaan van de rechtmatigheid van de concessie, heeft het Gerecht ambtshalve feiten bijgebracht, waartoe het niet bevoegd was, aldus Telcell.
2.3.1. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 juni 1998 in zaak nr. AR-192/07-H-564/07), is een concessie een krachtens de Ltv gegeven beschikking, waartegen ingevolge artikel 38a van de Ltv beroep bij het Gerecht kan worden ingesteld, terzake van welk beroep het Gerecht als administratieve rechter oordeelt.
Nu is gesteld noch gebleken dat Telcell van de mogelijkheid om beroep, als hiervoor bedoeld, tegen de concessie in te stellen gebruik heeft gemaakt, is het Gerecht in deze procedure met juistheid bij de beoordeling van de bij hem bestreden beschikkingen van de rechtmatigheid van de concessie uitgegaan. Door dat te doen heeft het Gerecht, anders dan Telcell betoogt en daargelaten, wat er van zou zijn, indien het dat wel zou hebben gedaan, geen feiten ambtshalve bijgebracht, doch rechtsgronden aangevuld waar het dat nodig achtte, waartoe het ingevolge artikel 47, tweede lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak niet slechts bevoegd, doch zelfs gehouden was.
Nu voorts niet in geschil is dat de bij de beschikkingen in rekening gebrachte concessievergoedingen hun grondslag vinden in artikel 28, tweede lid, van de concessie, heeft het Gerecht in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister geen concessievergoedingen mocht heffen, als deze bij voormelde beschikkingen heeft gedaan. Het betoog faalt reeds om die reden.
2.4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen, zij het met enige verbetering van de gronden waarop deze rusten, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P. van Dijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2008
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,