ECLI:NL:OGHNAA:2008:BG7937

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
25 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 1309/05 - H 156/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van overeenkomst wegens wilsgebrek en misbruik van omstandigheden

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba werd behandeld, spitste het geschil zich toe op de vraag of een overeenkomst terecht was vernietigd wegens een wilsgebrek. De appellanten, Inter Scaldis N.V. en twee andere partijen, waren in hoger beroep gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. De appellanten stelden dat zij onder druk waren gezet en geïntimideerd tijdens een bespreking op 23 februari 2005, wat hen zou hebben weerhouden van een weloverwogen beslissing. De geïntimeerde, die hen confronteerde met mogelijke fraude, had volgens hen misbruik gemaakt van omstandigheden.

Het Hof oordeelde dat de appellanten niet konden aantonen dat er sprake was van een wilsgebrek. De gestelde dreiging met aangifte werd niet als een bedreiging in de zin van artikel 3:44 BW aangemerkt, omdat de geïntimeerde redelijkerwijs mocht aannemen dat er onregelmatigheden waren. De appellanten hadden bovendien geen bewijs geleverd dat de geïntimeerde zelf betrokken was bij de onregelmatigheden die hen werden verweten. Het Hof bevestigde het oordeel van het GEA dat de appellanten niet in hun bewijsvoering waren geslaagd.

Het beroep op misbruik van omstandigheden werd eveneens verworpen. Het Hof concludeerde dat de omstandigheden die door de appellanten waren aangevoerd niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van misbruik. De beslissing van het GEA werd bevestigd, en de appellanten werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het vonnis werd uitgesproken op 25 november 2008.

Uitspraak

Registratienummer: AR 1309/05 - H 156/08
Uitspraak: 25 november 2008
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
1. de naamloze vennootschap INTER SCALDIS N.V.,
2. [naam appellante 1],
3. [naam appellant 2]
gevestigd respectievelijk wonende op Curaçao,
oorspronkelijk gedaagden, thans appellanten,
appellanten 2 en 3 procederend in persoon, mede voor appellante 1,
- tegen -
[geïntimeerde],
wonend op Curaçao,
oorspronkelijk eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.R. van Arkel.
Partijen worden hierna Inter Scaldis, [appellante 1], [appellant 2] en [geintimeerde] genoemd. Apellanten gezamenlijk worden aangeduid als Inter Scaldis c.s.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 23 oktober 2006, 29 januari 2007, 18 juni 2007 en 14 januari 2008 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna te noemen “GEA”) tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar die vonnissen.
1.2 Inter Scaldis c.s. zijn in hoger beroep gekomen van laatstgenoemd vonnis door op 11 april 2008 een akte van hoger beroep tevens memorie van grieven in te dienen. Daarbij hebben Inter Scaldis c.s. twee grieven geformuleerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vorderingen van [geintimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geintimeerde] in de kosten van beide instanties.
1.3 [geintimeerde] heeft bij memorie van antwoord het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van Inter Scaldis c.s. in de kosten van het hoger beroep. Op de daarvoor bepaalde dag hebben Inter Scaldis c.s. pleitnotities overgelegd. [geintimeerde] heeft daarvan afgezien. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1 Geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling van de feiten door het GEA onder 1 van het vonnis van 29 januari 2007. Het Hof acht deze ook juist en zal daarom bij de beoordeling van deze feiten uitgaan.
2.2 Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of Inter Scaldis c.s. de overeenkomsten tussen partijen van 23 februari en 2 maart 2005 terecht wegens een wilsgebrek hebben vernietigd. Bij tussenvonnis van 29 januari 2007 heeft het GEA overwogen dat denkbaar is dat bij het sluiten van de in geding zijnde overeenkomsten sprake is geweest van misbruik van omstandigheden en heeft in dat kader een bewijsopdracht aan Inter Scaldis c.s. gegeven. De grieven richten zich tegen deze bewijslastverdeling en tegen de waardering door het GEA van het geleverde bewijs en de daaraan door het GEA verbonden gevolgen.
2.3 Ter onderbouwing van hun stelling dat sprake is geweest van een wilsgebrek hebben Inter Scaldis c.s. - zakelijk samengevat en voor zover thans relevant - aangevoerd dat zij op 23 februari 2005 overrompeld werden en zich geïntimideerd voelden door de onaangekondigde bespreking, de houding en het gedrag van de aanwezigen en de geuite beschuldigingen. De door Inter Scaldis c.s. aangevoerde omstandigheden rechtvaardigen evenwel geen beroep op een wilsgebrek.
2.4 De gestelde dreiging met het doen van aangifte of het nemen van gerechtelijke stappen zou alleen dan ontoelaatbaar zijn, en als bedreiging in de zin van art. 3:44 BW kunnen worden aangemerkt, indien [geintimeerde] wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat de beschuldiging ongegrond was, of als het doen van aangifte of het dreigen daarmee werd gebruikt voor een doel waartoe dit middel niet behoort te strekken of als het dreigement door de wijze waarop of de omstandigheden waaronder het werd geuit anderszins onbetamelijk of onzorgvuldig was jegens Inter Scaldis c.s. Daarvan is geen sprake. [geintimeerde] mocht op grond van de rapportage van de accountant redelijkerwijs ervan uitgaan dat sprake was van mogelijke fraude door [appellant 2] en/of [appellante 1] en hen daarmee confronteren. Vast staat dat [appellant 2] en [appellante 1] – na aanvankelijke ontkenning – bepaalde onregelmatigheden (het incasseren van cheques zonder dat te verantwoorden in de boekhouding) ook hebben toegegeven. Het onder die omstandigheden te kennen geven een voornemen te hebben aangifte te doen of anderszins gerechtelijke stappen te ondernemen, daaraan vastknopend dat men bereid is een tegengestelde handelwijze te volgen indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, levert geen bedreiging op zoals bedoeld in art. 3:44 BW. De omstandigheden dat [appellant 2] en [appellante 1] van tevoren niet van het doel van de bijeenkomst op de hoogte waren, [geintimeerde] zich liet bijstaan door een aantal deskundigen en [geintimeerde] tijdens de bespreking met zijn vuist op tafel zou hebben geslagen, maken dit niet anders.
2.5 Dit oordeel zou wel anders kunnen zijn indien, zoals Inter Scaldis c.s. hebben gesteld maar [geintimeerde] heeft betwist, [geintimeerde] zelf opdracht had gegeven tot de onregelmatigheden die hen werden verweten. Nu deze stelling dient ter onderbouwing van het beroep van Inter Scaldis c.s. op een vernietigingsgrond (wilsgebrek), en Inter Scaldis c.s. zich dus op de rechtsgevolgen van dit door hen gestelde feit beroepen, heeft het GEA terecht Inter Scaldis met het bewijs van deze stelling belast. Het Hof kan zich eveneens verenigen met het oordeel van het GEA en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen dat Inter Scaldis c.s. in dat bewijs niet zijn geslaagd aangezien uit de getuigenverhoren volgt dat door [appellant 2] en [appellante 1] buiten medeweten van [geintimeerde] omzet buiten de boekhouding werd gehouden. In hoger beroep hebben Inter Scaldis c.s. geen nader bewijs terzake aangeboden.
2.6 Het beroep op misbruik van omstandigheden strandt op dezelfde gronden. Het door [geintimeerde] aan Inter Scaldis c.s. voorhouden van de keuze tussen een schikking of een gerechtelijke procedure is, ook onder de door Inter Scaldis c.s. geschetste omstandigheden, onvoldoende om misbruik van omstandigheden aan te nemen. Dat zou nog anders kunnen zijn indien [geintimeerde] onder de dreiging met aangifte voor zich meer had bedongen dan gerechtvaardigd was op grond van de omstandigheden, maar dit is niet komen vast te staan. Dat [geintimeerde] de samenwerking binnen de vennootschap wilde beëindigen en daarom zijn aandelen wilde verkopen is, gelet op de geconstateerde door [appellant 2] en [appellante 1] gepleegde onregelmatigheden, begrijpelijk. Dat hij daarbij een naar objectieve maatstaven niet te rechtvaardigen koopsom heeft bedongen, is niet gebleken. De koopsom was gelieerd aan hetgeen door [geintimeerde] op de aandelen was gestort, de leningen die hij aan Inter Scaldis had verstrekt en diverse openstaande rekeningen. Deze maatstaf (terugbetaling van de inleg) was onder de gegeven omstandigheden niet onredelijk. Dat het wellicht een te hoge (namelijk geen marktconforme) prijs was gelet op de toekomstverwachtingen die de onderneming bood, doet daar niet aan af.
2.7 Daarbij komt dat, zelfs indien de door Inter Scaldis c.s. genoemde omstandigheden tijdens de bespreking van 23 februari 2005 een beroep op een wilsgebrek zouden rechtvaardigen, dit onverlet laat dat Inter Scaldis c.s. een week later een schuldbekentenis, een leveringsakte en een aandeelhoudersbesluit hebben ondertekend die betrekking hebben op en de uitvoering betreffen van diezelfde transactie. Dat ook bij die gelegenheid sprake was van bedreiging of misbruik van omstandigheden, is door Inter Scaldis c.s. niet gesteld. Integendeel, bij conclusie van repliek hebben Inter Scaldis gesteld dat ze het contract (van 23 september 2005) na het ondertekenen voor een korte periode van de positieve kant hebben bekeken en er – zo begrijpt het Hof hun stellingen – aldus kennelijk zonder enig protest uitvoering aan hebben gegeven. Van enige dwang van de zijde van [geintimeerde] daartoe is niet gebleken. Voor de conclusie dat bij Inter Scaldis c.s. op dat moment sprake was van een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in art. 3:44 lid 4 BW is onvoldoende gesteld. Het enkele feit dat Inter Scaldis c.s. de situatie onvoldoende konden overzien, zoals bij repliek nog is gesteld, is daartoe onvoldoende. Dat [geintimeerde] Inter Scaldis c.s. geen bedenktijd heeft gegund, zoals in hoger beroep aangevoerd, kan juist zijn waar het betreft het ondertekenen van de overeenkomst van 23 februari 2005 maar niet waar het die van 2 maart 2005 betreft. Inter Scaldis c.s. hadden toen immers een week de tijd gehad om zich te beraden en om zich desgewenst te laten adviseren. Als Inter Scaldis c.s. op 23 februari 2005 al overrompeld waren en zich geïntimideerd voelden door de onaangekondigde bespreking, de houding van de aanwezigen aldaar en de geuite beschuldigingen, dan geldt dat in ieder geval niet meer op 2 maart 2005. Desalniettemin zijn Inter Scaldis c.s. op die datum de schuldbekentenis en overige rechtshandelingen aangegaan. Ook dat staat aan een beroep op misbruik van omstandigheden ter afwering van de vordering van [geintimeerde] in de weg.
2.8 Uit het voorgaande volgt dat het GEA het beroep van Inter Scaldis c.s. op een wilsgebrek terecht heeft verworpen. Nu het Hof ook overigens geen bezwaren heeft tegen het bestreden vonnis, kan dit worden bevestigd.
2.9 Inter Scaldis c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Inter Scaldis c.s. in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geintimeerde] gevallen en tot op heden begroot op NAF. 625,25 aan verschotten en NAF. 6.200,00 aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, E.P. van Unen en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 25 november 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.