Registratienummers: MTC 3 en 6/07 - H 109/08
Uitspraak: 25 november 2008
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Beslissing in de zaak van:
[naam radioloog],
radioloog,
wonende op Curaçao,
oorspronkelijk verweerder,
thans appellant,
gemachtigde: mr. B.E.J.M. Tomlow,
1. [naam geïntimeerde 1],
wonende op Curaçao,
gemachtigde: mr. J.I. Echteld,
2. DRS. TH.J.W. BRAEKEN,
in zijn hoedanigheid van Inspecteur voor de Volksgezondheid,
wonende op Curaçao,
procederende in persoon,
oorspronkelijk klagers,
thans geïntimeerden.
Partijen worden hierna "de radioloog", "de patiënte" en "de inspecteur" genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Naar aanleiding van een op 19 april 2007 ingediend klaagschrift van de patiënte en een op 20 juni 2007 ingediend klaagschrift van de inspecteur heeft het Medisch Tuchtcollege bij beslissing van 14 maart 2008 aan de radioloog de maatregel van berisping opgelegd. Voor de klachten, het verloop van de procedure in eerste aanleg en de overwegingen en beslissingen van het Medisch Tuchtcollege verwijst het Hof naar die beslissing. Bij brief van 18 maart 2008 is een afschrift van de beslissing aan de radioloog gezonden.
1.2 De radioloog is in hoger beroep gekomen van voornoemde beslissing door op 10 april 2008 een beroepschrift in te dienen. Zijn conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beslissing en niet-ontvankelijkverklaring van de patiënte en de inspecteur in de klachten, althans ongegrondverklaring van de klachten.
1.3 De patiënte en de inspecteur hebben elk een verweerschrift ingediend. De conclusie van de patiënte strekt tot bevestiging van de bestreden beslissing. De inspecteur heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en verzocht om toestemming om de beslissing van het Hof bekend te maken.
1.4 De zaak is op Curaçao behandeld ter niet-openbare terechtzitting van het Hof van 3 oktober 2008. De drie partijen en de twee gemachtigden zijn verschenen en gehoord. Zijdens de drie partijen zijn pleitaantekeningen overgelegd. Beslissing is aangezegd, waarvan de datum van uitspraak nader is bepaald op heden.
2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep
De radioloog is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen, zodat hij daarin ontvankelijk is.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.
4.1 Het Medisch Tuchtcollege heeft onder 2 feiten als vaststaand aangenomen. Tegen de vaststelling is geen inhoudelijk verweer gevoerd. Het standpunt van de radioloog dat hij zich slechts deugdelijk tegen de feitenvaststelling kan verweren nadat hem het beeldvormend materiaal ter beschikking is gesteld, wordt verworpen, nu onder 2 de inhoud van het beeldvormend materiaal niet is vastgesteld. Weliswaar zijn bevindingen en conclusies van diverse betrokkenen naar aanleiding van het beeldvormend materiaal opgenomen in de feitenvaststelling, maar onder 2 is niets vastgesteld over de juistheid van die bevindingen en conclusies. De feitenvaststelling komt het Hof juist voor, zodat het Hof daarvan zal uitgaan. Voor de door de patiënte verzochte aanvulling van de vaststelling ziet het Hof geen reden.
4.2 Het verzoek van de radioloog om een vakgenoot te benoemen in het College van Beroep kan niet worden toegewezen, nu het hoger beroep volgens de wettelijke regeling wordt behandeld door het Hof, in welk college geen radioloog kan worden benoemd.
4.3 De radioloog heeft er bezwaar tegen gemaakt dat de deskundige bij het verrichten van haar onderzoek op de hoogte was van het verloop van de klachten, bevindingen en behandelingen en beschikte over informatie van het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis. Ook meent hij dat het beeldvormend materiaal aan de deskundige had moeten worden voorgelegd temidden van ander beeldvormend materiaal, afkomstig van proefpersonen, zonder dat de deskundige wist welk materiaal het door de radioloog beoordeelde materiaal betrof. Voorts heeft hij bezwaar gemaakt tegen de keuze om slechts één deskundige te benoemen.
Bij de beoordeling van deze bezwaren neemt het Hof het volgende in aanmerking. Bij faxbericht van 20 november 2007 heeft de gemachtigde van de radioloog aan het Medisch Tuchtcollege laten weten geen bezwaar te hebben tegen de persoon van drs. A.H.M. Taets van Amerongen als deskundige. Het Medisch Tuchtcollege heeft partijen laten weten dat de deskundige de beschikking zou krijgen over het beeldvormend materiaal dat beoordeeld is door radiologen Antonides en Franken en over het bij het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis ontwikkelde beeldmateriaal, maar niet over het gehele dossier. In reactie hierop heeft de gemachtigde van de radioloog bij faxbericht van 25 januari 2008 bericht akkoord te gaan met de door het Medisch Tuchtcollege geformuleerde vraagstelling en geen bezwaren geformuleerd. Wel heeft hij bij faxbericht van 31 januari 2008 bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de patiënte om de door haar geschetste feitelijke gang van zaken aan de deskundige voor te leggen. Vervolgens heeft het Medisch Tuchtcollege bij de vraagstelling aan de deskundige enige achtergrondinformatie verstrekt. De deskundige heeft bij de beantwoording van vraag d uitdrukkelijk vermeld dat zij wel iets over het door de radioloog beoordeelde beeldmateriaal kan zeggen. Kennelijk was zij van mening dat zij daarover op verantwoorde wijze kon adviseren, zonder dat haar onbevangenheid te veel was aangetast doordat het beeldmateriaal niet temidden van ander beeldmateriaal aan haar was getoond en/of doordat zij naast het beeldmateriaal meer informatie had verkregen. Het Hof neemt deze mening over en maakt die tot de zijne, nu het geen aanleiding heeft te twijfelen aan de deskundigheid van drs. Taets van Amerongen. Ook acht het Hof het verantwoord dat slechts één deskundige is benoemd. De bezwaren worden daarom verworpen.
4.4 In het midden kan blijven in hoeverre de radioloog in de procedure bij het Medisch Tuchtcollege in zijn belangen is geschaad doordat hij het beeldvormend materiaal niet meer heeft mogen bekijken dat de patiënte onder zich heeft, nu hem in hoger beroep die gelegenheid alsnog is geboden. Hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Hij heeft bij pleitnota vermeld dat naar zijn mening de behandeling alleen deugdelijk voortgezet kan worden indien de patiënte het beeldvormend materiaal ter beschikking stelt, maar, anders dan een voorgesteld blind onderzoek dat het Hof gelet op het voorgaande niet nodig acht, geen concrete verzoeken gedaan of belangen aangevoerd waarom inzage niet voldoende zou zijn. Het Hof ziet daarom geen aanleiding om de radioloog verdere gelegenheid tot bestudering van het beeldmateriaal te verschaffen. Voorts verwerpt het zijn beroep op niet-ontvankelijkheid van klagers.
4.5 De door het Medisch Tuchtcollege vooropgestelde tuchtrechtelijke norm is terecht niet bestreden. Het komt daarbij aan op de vraag of de radioloog is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap in februari 2006 en met hetgeen toen onder radiologen als norm of standaard was aanvaard.
4.6 De Nederlandse richtlijnen waarnaar partijen verwijzen gaan uit van een multidisciplinaire, geïntegreerde behandeling van mammacarcinomen, waarbij gebruik wordt gemaakt van mammateams en mammapoli's. Tijdens de behandeling in eerste aanleg en hoger beroep is niet gebleken dat een dergelijke geïntegreerde behandeling in de Nederlandse Antillen of op Curaçao algemeen in de diverse betrokken beroepsgroepen is aanvaard. Voorts is niet gebleken dat er in de Nederlandse Antillen of op Curaçao door huisartsen een norm of standaard is aanvaard ten aanzien van het diagnostisch beleid bij vrouwen die de huisarts bezoeken met klachten over of afwijkingen van de mamma. De achtergronden van de huisartsen en de door hen genoten opleidingen zijn divers.
Onder die omstandigheden kunnen de Nederlandse multidisciplinaire richtlijnen niet zonder meer bepalend worden geacht voor de tuchtrechtelijke beoordeling van de taakverdeling tussen de verschillende bij de behandeling van klachten over of afwijkingen van de mamma betrokken beroepsgroepen op Curaçao. Enerzijds moet worden aangenomen dat de huisarts de regie dient te voeren over de behandeling als geheel, maar anderzijds kan de radioloog niet zonder meer erop vertrouwen dat in alle gevallen advies aan de huisarts over het te voeren beleid achterwege kan blijven.
4.7 Volgens de eigen stellingen van de radioloog wist hij dat de patiënte ongerust was en heeft hij overleg gepleegd met zijn collega Antonides die een jaar eerder een onderzoek bij de patiënte had uitgevoerd. Voorts bevat zijn verslag onder het kopje "Medische gegevens/Vraagstelling" de vermelding "re" (rechts) en verder tweemaal de vermelding "status quo". Hieruit leidt het Hof af dat de radioloog in elk geval geweten moet hebben dat er sprake was van een langdurig aanhoudende klacht in de rechter mamma.
De deskundige drs. A.H.M. Taets van Amerongen heeft bij de beantwoording van vraag d vermeld dat op de echografische beelden rechts op 12 uur vele grillige echoarme gebieden te zien zijn, die moeten overeenkomen met de plaats waar iets te palperen is.
Het Hof gaat ervan uit dat deze bevinding van de deskundige juist is. Aangenomen moet daarom worden dat de radioloog de aanhoudende klacht van de patiënte op basis van zijn echografische onderzoek nader had kunnen en moeten localiseren. In het midden kan dan blijven of hij die klacht ook met palpatie had kunnen en moeten localiseren.
De deskundige heeft verder vermeld dat een echogeleide punctie noodzakelijk was. Hiermee heeft zij kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat, hoewel echografisch onderzoek artsgebonden is, een radioloog die op basis van de resultaten van dit echografische onderzoek van mening is dat een punctie achterwege kan blijven, buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening treedt. Het Hof leidt hieruit af dat de radioloog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door noch een punctie uit te voeren, noch de patiënte daarvoor te verwijzen naar een chirurg, noch de huisarts te adviseren dat een punctie dient te worden uitgevoerd.
4.8 Door het verwijtbaar handelen van de radioloog is weefselonderzoek gedurende vier maanden uitgebleven, in welke periode de patiënte is blootgesteld geweest aan de risico's van een onontdekte DCIS. Nu uit niets blijkt dat sprake zou zijn van eerder tuchtrechtelijk optreden tegen de radioloog, zal het Hof volstaan met het opleggen van de maatregel van waarschuwing. De bestreden beslissing dient derhalve te worden vernietigd.
4.9 Geen belangen zijn gesteld of gebleken die zich ertegen zouden verzetten dat deze uitspraak in geanonimiseerde vorm wordt bekend gemaakt onder medische beroepsgroepen en instellingen, zodat het partijen vrijstaat daartoe over te gaan. Het Hof ziet geen aanleiding om bij deze beslissing te bepalen dat bekendmaking moet geschieden.
vernietigt de bestreden beslissing;
legt de radioloog de maatregel van waarschuwing op.
Deze beslissing is in raadkamer genomen door mrs. G.C.C. Lewin, F.J.P. Lock en
G.B. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en uitgesproken op 25 november 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.