Zaaknummer: H-192/2008
Parketnummer: 50000549/08
Uitspraak: 4 december 2008
Verstek
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 6 augustus 2008
[Verdachte],
geboren op [datum] 1964 op Curaçao,
wonende op Curaçao.
<u>Het onderzoek ter terechtzitting</u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 juli 2008, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van dat in hoger beroep van 13 november 2008 op Curaçao.
De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen de raadsman mr. E. Bokkes naar voren heeft gebracht. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden wordt opgelegd. Voorts heeft de procureur-generaal gevorderd de verbeurdverklaring van de geldsomma van 58.200,= Euro’s.
In eerste aanleg is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en is verbeurd verklaard de geldsomma van 58.200 Euro’s.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen staat vermeld in de dagvaarding in eerste aanleg. Van deze dagvaarding is een fotokopie aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
<u>Het vonnis waarvan beroep</u>
Het Hof verenigt zich met het bestreden vonnis en de gronden waarop dit berust, zodat het, met overneming van die gronden, zal worden bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf en de motivering daarvan en met dien verstande dat het Hof bewijsmiddel 3 van de bij de uitspraak behorende bewijsmiddelenbijlage niet zal overnemen, de kwalificatie van het feit 2 zal verbeteren en de toepasselijke wettelijke voorschriften zal aanvullen. In zoverre zal opnieuw recht worden gedaan. Het Hof zal eveneens aanvullend overwegen ten aanzien van een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
<u>Aanvullende overweging</u>
Door de raadsman is ter verdediging aangevoerd dat in vergelijkbare zaken de verdachte van witwassen is vrijgesproken (zie zaak Powell: GEA d.d. 6 juni 2008, 500.192/08) dan wel een geheel voorwaardelijke straf opgelegd heeft gekregen (zie zaak Jansen: GEA d.d. 14 december 2007, 900.327/07).
Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat van gelijke gevallen sprake is. Niet aannemelijk is geworden dat het bewijsmateriaal in de zaak Powell zo weinig van dat in deze zaak verschilt, dat een andere selectie en waardering daarvan strijd met dat beginsel oplevert. Evenmin is aannemelijk geworden dat de omstandigheden waaronder het feit in de zaak Jansen is begaan en de persoon van Jansen zo weinig verschillen van een en ander in de onderhavige zaak, dat dezelfde straf(modaliteit) is aangewezen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de vader van verdachte niet is gedagvaard. Voorzover de raadsman hiermee heeft beoogd aan te voeren dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens schending van het gelijkheidsbeginsel, overweegt het Hof als volgt.
Op grond van het in artikel 207 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel is de officier van justitie vrij om te beslissen of tot vervolging van een verdachte zal worden overgegaan. Slechts indien zou blijken dat hij bij zijn vervolgingsbeleid zou handelen in strijd met de wet, een verdrag of een beginsel van behoorlijke procesorde, zou dit zijn ontvankelijkheid kunnen raken. Hiervan is echter geen sprake. Weliswaar had de vader van verdachte het geldbedrag op heimelijk wijze bij zich, blijkens de verklaring van de vader alsmede die van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg had verdachte de vader het geld in bewaring gegeven. Gelet op die verklaringen is de positie van verdachte een andere geweest dan die van de vader.
<u>Kwalificatie feit 2</u>
Opzettelijke overtreding van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten, strafbaar gesteld bij artikel 7, lid 1 van die verordening.
<u>De op te leggen straf </u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Verdachte heeft een groot bedrag aan van misdrijf (drugshandel) afkomstig geld op heimelijke wijze naar Curaçao gebracht en zich daarmee schuldig gemaakt aan het witwassen van geld. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Gelet daarop is oplegging van een gevangenisstraf geïndiceerd.
In het voordeel van verdachte geldt dat hij hier te lande niet eerder wegens misdrijf is veroordeeld. Voorts houdt het Hof er rekening mee dat verdachte 7 dagen te lang in de politiecellen heeft doorgebracht zodat hem daarvoor een strafkorting van (ruim) 1 week op de op te leggen gevangenisstraf van twaalf maanden zal worden gegeven, zodat 50 weken overblijven.
Het Hof zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar. Dit dient er toe verdachte in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te weerhouden.
<u>Toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 31, 35 en 59 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN
Bevestigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats op Curaçao van 6 augustus 2008 onder aanvulling van gronden, met verbetering van de kwalificatie van feit 2, met aanvulling van de toepasselijke wettelijke voorschriften en met uitzondering van de opgelegde straf en de motivering van die straf en in zoverre opnieuw rechtdoende:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 (vijftig) weken.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 26 (zesentwintig) weken, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 (twee) jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel zich gedurende die proeftijd zich op een andere wijze heeft misdragen.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. U.I.D. Luydens, H.L. Wattel en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 4 december 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.