ECLI:NL:OGHNAA:2008:BG7881

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
4 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H 196/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor drugshandel met betrekking tot reisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor drugshandel. De verdachte, geboren in Nederland in 1968 en wonende in Nederland, was eerder door het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een reisverbod. De procureur-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en oplegging van een gevangenisstraf van twaalf maanden, ook geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een reisverbod. Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering en de argumenten van de verdachte. Het Hof oordeelt dat het reisverbod, zoals eerder opgelegd, ontoelaatbaar is, conform eerdere uitspraken van de Hoge Raad. Het Hof heeft vastgesteld dat er op dat moment geen effectief alternatief voor de strafoplegging was, maar heeft besloten om in dit geval af te zien van onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte redelijkerwijs niet kon weten dat het reisverbod ontoelaatbaar was. Het Hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het delict en de omstandigheden van de verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan de uitvoer van cocaïne. De verdachte was aangetroffen op het vliegveld van Curaçao met cocaïne in zijn kleding. Het Hof heeft het vonnis van de eerste aanleg gedeeltelijk bevestigd, maar de opgelegde straf en strafmotivering vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij hij zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Het vonnis is uitgesproken op 4 december 2008 in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

H 196/08
Parketnummer: 500.00806/08
Uitspraak: 4 december 2008
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
S T R A F V O N N I S
in het hoger beroep tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: GEA), van 18 augustus 2008 in de strafzaak tegen:
[Verdachte],
geboren in Nederland op [datum] 1968,
wonende in Nederland.
<u>Het onderzoek van de zaak</u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 18 augustus 2008, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 13 november 2008 op Curaçao.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden wordt opgelegd, geheel voorwaardelijk, met twee jaar proeftijd en met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte niet zal reizen en zijn paspoort zal inleveren.
In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van drie jaren en met de bijzondere voorwaarden, kort gezegd, dat de veroordeelde zich tot 13 juli 2009 zal onthouden van het reizen van Nederland naar de Nederlandse Antillen en dat hij zich er niet tegen zal verzetten dat zijn paspoort tot die datum onder beheer van de officier van justitie wordt gesteld.
<u>De tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen staat vermeld in de dagvaarding in eerste aanleg. Van deze dagvaarding is een fotokopie aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
<u>Het vonnis waarvan beroep</u>
Het Hof verenigt zich met het bestreden vonnis en de gronden waarop dit berust, behoudens voorzover het de straf en de strafmotivering betreft. Het Hof zal het vonnis dus gedeeltelijk bevestigen. Voor het overige zal het Hof het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
<u>De op te leggen straf</u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van cocaïne. Hij is op het vliegveld van Curaçao aangetroffen als passagier van een vlucht naar Amsterdam, terwijl hij kleding droeg die in cocaïne was gedrenkt. Hij dient dus als drugskoerier te worden bestraft. Bij de strafmaat dient rekening te worden gehouden met het feit dat de verdachte al eerder (in 2005 in Nederland) wegens drugsdelicten is veroordeeld.
Bij arrest van 6 november 2007, NJ 2008, 33, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het reisverbod, zoals dat in die zaak bij wijze van bijzondere voorwaarde was opgelegd, ontoelaatbaar was. Nadien heeft het Hof in diverse zaken bij wijze van bijzondere voorwaarde reisverboden opgelegd in aangepaste vorm. Bij arrest van 25 november 2008, LJN BF0836, heeft de Hoge Raad naar aanleiding van een op verzoek van het Hof ingesteld cassatieberoep in het belang der wet geoordeeld dat ook die aangepaste vorm ontoelaatbaar is.
Nu op dit moment een effectief alternatief voor de strafoplegging ontbreekt, acht het Hof in beginsel oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. In dit geval zal het Hof daarvan echter afzien, omdat de verdachte in hoger beroep is gekomen voordat de Hoge Raad het arrest van 25 november 2008 had gewezen, zodat de verdachte redelijkerwijs er geen rekening mee behoefde te houden dat reisverboden zoals het Hof die voordien in diverse zaken heeft opgelegd, ontoelaatbaar moeten worden geacht.
De Hoge Raad heeft voorts overwogen dat aan een reisverbod een wettelijke regeling ten grondslag moet liggen die voldoet aan verdragsrechtelijke eisen van kenbaarheid en voorzienbaarheid. Het door de Commissie Herziening Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen opgestelde ontwerp van een nieuw Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen is aangeboden aan de Minister van Justitie. Een van de voorstellen is dat in het nieuwe Wetboek het reisverbod als zelfstandige straf wordt opgenomen in de vorm van ontzetting uit het recht om enig land of eilandgebied van het Koninkrijk, waar de schuldige zijn woonplaats heeft, uit te reizen (art. 1.2.52 Ontwerp). Dit voorstel moet geacht worden te voldoen aan voornoemde eisen van kenbaarheid en voorzienbaarheid. Indien de wetgever, gelet op de ernstig ontwrichtende gevolgen die de internationale drugshandel voor de samenleving heeft, het grote aantal koerierszaken en de beperkte cellencapaciteit, het wenselijk oordeelt dat een reisverbod zal kunnen worden opgelegd, kan een voortvarende behandeling van dit ontwerp daaraan bijdragen.
Het Hof zal in navolging van het GEA een proeftijd van drie jaar hanteren, ook al heeft de procureur-generaal een proeftijd van twee jaar gevorderd.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, maar uitsluitend voorzover het de opgelegde straf en de strafmotivering betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden;
beveelt dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op gronde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel zich gedurende die proeftijd op een andere wijze heeft misdragen;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, H.L. Wattel en U.I.D. Luydens, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 4 december 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.