ECLI:NL:OGHNAA:2008:BG4514

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
13 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H-125/2008
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ontnemingsvordering door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 13 november 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 2 april 2008. De zaak betreft een ontnemingsvordering waarbij aan de veroordeelde de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land de Nederlandse Antillen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, heeft gevorderd dat de uitspraak waarvan beroep wordt bevestigd, en het Hof heeft zich met deze vordering verenigd.

Het Hof heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie niet overeenkomstig artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht heeft kenbaar gemaakt dat het een ontnemingvordering of strafrechtelijk financieel onderzoek ging instellen. Er is geen sanctie gesteld op de niet-naleving van dit voorschrift, en de Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat dit niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De raadsvrouw van de veroordeelde, mr. M.C. Vaders, heeft geen klachten geuit over de schending van dit voorschrift, en het Hof heeft geen aanwijzingen gevonden dat de veroordeelde in zijn belangen is geschaad.

De uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg wordt bevestigd, onder aanvulling van de overwegingen die het Hof heeft gegeven. Het Hof heeft opgemerkt dat het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg op 10 maart 2006 niet aantoont dat het Openbaar Ministerie zijn voornemen om een ontnemingsvordering in te stellen, ter zitting heeft kenbaar gemaakt. Desondanks heeft de veroordeelde kennis kunnen nemen van het voornemen van het Openbaar Ministerie, zoals blijkt uit het requisitoir van de officier van justitie. Het Hof concludeert dat er geen gevolgen verbonden zijn aan de mogelijke schending van het voorschrift, en bevestigt de eerdere uitspraak.

Uitspraak

H-125/2008
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
U I T S P R A A K
gewezen in het hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 2 april 2008, waarbij aan de veroordeelde:
[naam verdachte],
geboren op [datum] te Curaçao,
thans wonende in Nederland,
de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan het Land de Nederlandse Antillen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het onderzoek van de zaak
De ontnemingsvordering is behandeld op de terechtzitting in eerste aanleg van
5 maart 2008, zoals blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede op de terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2008 op Curaçao.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen de raadsvrouwe van de veroordeelde, mr. M.C. Vaders naar voren heeft gebracht. De procureur-generaal heeft gevorderd dat de uitspraak waarvan beroep wordt bevestigd.
In eerste aanleg is aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van
NAF. 300.000,= aan het Land, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 jaren hechtenis.
De uitspraak waarvan beroep
De uitspraak waarvan beroep wordt, onder aanvulling van de hierna te geven overweging, bevestigd, omdat het Hof zich daarmee verenigt.
Aanvullende overweging
Het Hof merkt op dat van het onderzoek ter zitting in eerste aanleg in de hoofdzaak, dat plaats heeft gevonden op 10 maart en 9 juni 2006, enkel het proces-verbaal van de zitting van 10 maart 2006 deel uit maakt van het dossier. Uit dat proces-verbaal blijkt niet dat het Openbaar Ministerie -overeenkomstig het in artikel 353, eerste lid Sv bepaalde- ter zitting kenbaar heeft gemaakt of het voornemens was een vordering als bedoeld in artikel 38e Sr aanhangig te maken, alsmede of daartoe een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld. Daarentegen blijkt uit het in het dossier bevindende requisitoir van de officier van justitie wel van dat voornemen, zodat de veroordeelde op die wijze van dat voornemen heeft kennis kunnen nemen. Ook indien dat niet het geval mocht zijn, verbindt het Hof geen consequenties aan de mogelijke schending van voormeld voorschrift. Immers in het Wetboek van Strafvordering is geen sanctie gesteld op niet-naleving van dit voorschrift, de Hoge Raad in een Nederlandse zaak heeft reeds uitgemaakt dat zulks niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie hoeft te leiden (HR 9 december 2003, NJ 2004, 199), de raadsvrouw van de veroordeelde heeft over schending van dit voorschrift niet geklaagd en ook overigens is niet gebleken dat de veroordeelde in het onderhavige geval in zijn belangen is geschaad.
RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN
Het Hof:
Bevestigt, onder aanvulling van gronden, de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats op Curaçao van 2 april 2008.
Dit vonnis is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, H. de Doelder en U.I.D. Luydens, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof uitgesproken op 13 november 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
Mr. H. de Doelder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.