173 HLAR 01/07
Datum uitspraak: 4 juni 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschappen "Antelecom N.V.", "Setel N.V." beide gevestigd op Curaçao, en "Radcom Corporation N.V.", gevestigd op Sint Maarten,
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 20 november 2006 in het geding tussen:
de Minister van Verkeer en Vervoer.
Bij onderscheiden facturen die in de jaren 2002 tot en met 2005 aan appellanten zijn verzonden heeft de Directeur van het Bureau Telecommunicatie en Post (hierna: de directeur) namens de Minister van Verkeer en Vervoer (hierna: de minister) concessievergoedingen in rekening gebracht.
Bij onderscheiden beschikkingen van 15 juni 2006 heeft de directeur namens de minister de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij onderscheiden uitspraken van 20 november 2006 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraken hebben appellanten bij brief, bij het Hof binnengekomen op 2 januari 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 9 februari 2007 heeft de directeur namens de minister van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaken gevoegd en ter zitting behandeld op 28 maart 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. E.R. de Vries, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.C. Small, advocaat, mr. J. van Schendel, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken en mr. C. Sandries, werkzaam bij het Bureau Telecommunicatie en Post, zijn verschenen.
2.1. Appellanten klagen dat, samengevat weergegeven, het Gerecht, door te overwegen dat zij geen belang hebben bij de beoordeling of de facturen beschikkingen in de zin van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) zijn, heeft miskend dat de directeur geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 2 van de Lar, daarom deze facturen geen beschikkingen zijn in vorenbedoelde zin en het Gerecht onbevoegd was om van het door hen bij hem ingestelde beroep kennis te nemen.
2.1.1. Dit betoog faalt. Door op de door appellanten bij hem gemaakte bezwaren te beslissen, heeft de directeur de in artikel 68 van de Lar geregelde bevoegdheid uitgeoefend en aldus beschikkingen gegeven, waarvan beroep op het Gerecht kon worden ingesteld.
2.1.2. Voor zover beoogd is te betogen dat het Gerecht heeft miskend dat de directeur de bezwaarschriften ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard, als niet gericht tegen enige beschikking, omdat de directeur niet bevoegd was om de in bezwaar bestreden facturen te doen uitgaan, faalt dat betoog evenzeer, nu met die facturen beoogd is de in de desbetreffende concessies voorziene betalingsverplichtingen te concretiseren tot verplichtingen om bepaalde bedragen binnen een bepaalde termijn te voldoen en die facturen aldus op enig in het publiekrecht geregeld rechtsgevolg zijn gericht. Dat die beschikkingen voor vernietiging door de rechter in aanmerking komen, indien deze onbevoegd zijn gegeven, doet daaraan niet af. De bevoegdheidsuitoefening door de directeur is niet nietig.
2.1.3. Voor zover appellanten hebben bedoeld te betogen dat het Gerecht heeft miskend dat de directeur de gemaakte bezwaren ten onrechte niet gegrond heeft verklaard en de facturen heeft ingetrokken, omdat hij tot het doen uitgaan ervan niet bevoegd was, faalt ook dat betoog. Ingevolge de zogenoemde mandaatregeling BT&P 2005, gelezen in samenhang met de zogenoemde regeling BT&P (P.B. 2001, no. 62), is de directeur namens de minister bevoegd terzake van de inning van de concessievergoedingen. Dat dit, als gesteld, niet uit de ondertekening ervan blijkt, is onvoldoende voor een ander oordeel.
2.2. Appellanten klagen verder dat het Gerecht heeft miskend dat de directeur de termijnoverschrijdingen bij het indienen van de bezwaarschriften ten onrechte niet verschoonbaar heeft geacht, nu hun eerst na afloop van de termijn duidelijk werd dat het om beschikkingen ging, waartegen bezwaar gemaakt kon worden.
2.2.1. Ook dat betoog faalt. De directeur heeft de gevolgen van de gestelde dwaling omtrent het rechtskarakter van de verzonden facturen terecht voor rekening van appellanten gelaten, door de daartegen te laat ingestelde bezwaarschriften deswege niet-ontvankelijk te verklaren, nu is gesteld, noch gebleken dat die dwaling door de directeur is veroorzaakt. Dat onder de facturen geen rechtsmiddelenclausule is vermeld, is op zichzelf onvoldoende om dat aan te nemen. Andere omstandigheden zijn gesteld, noch gebleken.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2007
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,