ECLI:NL:OGHNAA:2008:BG3631

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
4 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
168 HLAR 42/06
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering en ontzegging van binnenkomst in de Nederlandse Antillen voor drie jaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, verblijvend in de Dominicaanse Republiek, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 19 oktober 2006. De Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao had op 21 januari 2006 de verwijdering van appellante gelast en haar voor drie jaar de binnenkomst in de Nederlandse Antillen ontzegd. Appellante stelde dat deze sanctie te zwaar was, vooral omdat zij al zwaar gestraft was door de scheiding van haar partner. Ze voerde aan dat haar partner op Curaçao woont en werkt, en dat verblijf in de Dominicaanse Republiek problematisch zou zijn voor hun gezinsleven.

Het Hof heeft de zaak op 27 maart 2007 behandeld, waarbij appellante in persoon verscheen, bijgestaan door een gemachtigde, en de Gezaghebber vertegenwoordigd werd door mr. A.J. Nieuw. Het Hof oordeelde dat het Gerecht in eerste aanleg terecht had geoordeeld dat de Gezaghebber in redelijkheid de binnenkomst van appellante kon ontzeggen. Het Hof concludeerde dat er geen objectieve belemmeringen waren voor appellante om haar gezinsleven in de Dominicaanse Republiek voort te zetten, en dat de klacht van appellante faalde. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, met de voorzitter en leden van het Hof, in tegenwoordigheid van de griffier. De uitspraak vond plaats op 4 juni 2007.

Uitspraak

168 HLAR 42/06
Datum uitspraak: 4 juni 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], verblijvend in de Dominicaanse Republiek,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 19 oktober 2006 in het geding tussen:
appellante
en
de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 21 januari 2006 heeft de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao (hierna: de Gezaghebber) de verwijdering van appellante gelast en haar voorts namens de Minister van Justitie voor drie jaar de binnenkomst in de Nederlandse Antillen ontzegd.
Bij uitspraak van 19 oktober 2006 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij het Hof ingekomen op 28 november 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 22 januari 2006 (lees 2007) heeft de Gezaghebber van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2007, waar appellante in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en de Gezaghebber, vertegenwoordigd door mr. A.J. Nieuw, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante klaagt dat, samengevat weergegeven, het Gerecht heeft miskend dat een inreisverbod van drie jaar een te zware sanctie is, nu zij reeds door de scheiding van haar partner zwaar gestraft is voor haar onrechtmatige verblijf hier te lande. Het Gerecht heeft volgens appellante voorts ten onrechte haar beroep op humanitaire gronden verworpen. Haar partner woont en werkt op Curaçao en verblijf in de Dominicaanse Republiek is bezwaarlijk, omdat haar partner daar moeilijk een nieuwe baan zal kunnen vinden, aldus appellante.
2.1.1. In hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd heeft het Gerecht terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de Gezaghebber appellante niet in redelijkheid de binnenkomst in de Nederlandse Antillen voor drie jaar heeft kunnen ontzeggen. Voorts is niet gebleken van objectieve belemmeringen voor appellante om haar familie- of gezinsleven in de Dominicaanse Republiek voort te zetten. Dat haar partner, naar gesteld, hier te lande werk heeft en het niet zeker is dat hij daar ook werk zal vinden, levert zodanige belemmering niet op. De klacht faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2007
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,