ECLI:NL:OGHNAA:2008:BG3515

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 20/07– H. 210/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ongerechtvaardigde verrijking na verbroken liefdesrelatie

In deze zaak vorderde een man, na het beëindigen van een liefdesrelatie, een bedrag van Naf 97.326,82 van de vrouw op basis van ongerechtvaardigde verrijking. De man had een renteloze lening verstrekt voor de aankoop van een woning, die hij had verbeterd. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba oordeelde dat de man had voldaan aan een natuurlijke verbintenis, wat leidde tot de afwijzing van zijn vordering. Het Hof erkende dat het gebruikelijk is dat de financieel sterkere partij in een buitenhuwelijkse relatie zorgt voor de huisvesting. De man had een relatief goed inkomen, terwijl de vrouw laag opgeleid was. De overeenkomst tussen partijen bevatte geen expliciete bepaling dat de woning aan de man zou toebehoren, maar er was wel een opschortende voorwaarde opgenomen voor het geval de vrouw zou emigreren. Het Hof concludeerde dat de overeenkomst niet in de weg stond aan het aannemen van een natuurlijke verbintenis. De vordering van de man werd afgewezen, en het Hof bevestigde het eerdere vonnis van het GEA, waarbij de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN
Registratienrs. AR 20/07– H. 210/08
Uitspraak: 28 oktober 2008
VONNIS GEWEZEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
in de zaak van:
[naam man],
wonend op Curaçao,
oorspronkelijk eiser, thans appellant,
hierna te noemen: de man,
gemachtigde: mr. O.A. Martina,
tegen
[naam vrouw],
wonend op Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. J.P. Jackson.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Ge¬recht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (GEA) wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met AR nummer 20 van 2007 gewezen en op 7 mei 2007 uitgesproken tussenvonnis en het op 14 januari 2008 uitgesproken eindvonnis. De in¬houd van die vonnissen geldt als hier ingevoegd.
1.2. De man is bij akte van appel, ingekomen op 25 februari 2008, in hoger beroep geko¬men van voornoemd eindvonnis. In een afzonderlijke memorie, ingekomen op 28 maart 2008, met producties, heeft hij niet onderscheiden grieven voorgedragen en toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn vordering zal toewijzen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten van beide instanties.
1.3. De vrouw heeft in een memorie van antwoord, met een productie, het hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis, behoudens wat betreft de proceskostenveroordeling, en tot veroordeling van de man in de proceskosten van beide instanties.
1.4. Op 9 september 2008, de voor schriftelijk pleidooi bepaalde dag, is de man niet verschenen en heeft de gemachtigde van de vrouw afgezien van pleidooi.
1.5. Het Hof heeft op die zitting bepaald dat heden een vonnis zal worden uitgesproken.
2. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. De feiten
Het GEA heeft onder 2 van het eindvonnis feiten vastgesteld. Deze zijn niet in geschil en ook het Hof zal van de juistheid ervan uitgaan.
4. Beoordeling
4.1. Kort gezegd gaat het om het volgende. Partijen hadden vanaf 1999 een liefdesrelatie waaruit op [datum] 2001 een kind is geboren dat door de man is erkend en waarover hij destijds met de vrouw samen het gezag uitoefende. De woning waarin partijen samenwoonden is door de vrouw op 26 november 1999 voor NAF. 14.175,= gekocht; de woning bevond zich toen in een bouwvallige staat (koopakte, productie MvG). Het Hof gaat ervan uit dat de woning gebouwd is op huurgrond. Partijen hebben samengewoond in de woning. De liefdesrelatie tussen partijen is geëindigd in 2003, maar de man is met zijn uit de relatie geboren kind tot 5 maart 2004 in een ‘bijbouw’ van de woning blijven wonen (proces-verbaal van politie van 10 maart 2005 inhoudende een verklaring van de man, productie bij MvG). De man, stellende dat hij de koopprijs en verbeterkosten heeft gedragen en hem toebehorende zaken heeft achtergelaten in de woning, vordert in deze procedure NAF. 97.326,82 uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking.
4.2. Het GEA heeft geoordeeld dat de man heeft voldaan aan een natuurlijke verbintenis en de vordering afgewezen. Daarbij heeft het GEA onder meer het volgende overwogen: ‘Het is immers op Curaçao, naar van algemene bekendheid is, geenszins ongebruikelijk dat in het kader van buitenhuwelijkse relaties door de financieel meest draagkrachtige partij op diens kosten wordt zorg gedragen voor enig onderkomen waarin partijen ongestoord kunnen samen zijn.’
4.3. Naar het oordeel van het Hof bestaat er inderdaad in een situatie als de onderhavige een objectieve aanwijzing dat sprake is van voldoening aan een natuurlijke verbintenis, al moet mede acht worden geslagen op de omstandigheden van het geval, waaronder de wederzijdse welstand en behoefte van partijen. Het Hof gaat ervan uit dat de man als inspecteur bij de Directie Luchtvaart een betrekkelijk goed inkomen heeft. De hoogte van de koopprijs en de gestelde kosten van verbeteringen van de woning, indien door de man gedragen, duiden, mede gelet op de door beide partijen overgelegde foto’s, niet op een disproportionele bevoordeling. Het GEA heeft de woning bezocht en is kennelijk van hetzelfde oordeel geweest. Daarbij is mede van belang dat de man tot 5 maart 2004 zelf ook woonde in de woning, samen met het kind dat uit zijn relatie met de vrouw was geboren.
4.4. Hier staat tegenover dat in de akte van 4 augustus 2001 (productie bij MvG), onder de eerste ‘bullet’ is vermeld dat de vrouw de koopprijs van de man had ontvangen als renteloze lening (‘den forma di un fiansa sin interes’). Deze akte levert tussen partijen dwingend bewijs op. De man heeft echter geen teruggave van de koopprijs gevorderd.
4.5. De inhoud van de akte staat niet eraan in de weg om, wat betreft de overige door de man in de woning gestoken gelden en achtergelaten zaken, de nakoming van een natuurlijke verbintenis aan te nemen, overeenkomstig hetgeen hierboven in rov. 4.3 is overwogen.
4.6. De man voert aan dat het de bedoeling van partijen was dat de woning aan hem zou gaan toebehoren. Indien dit zou komen vast te staan, zou het aan het aannemen van een natuurlijke verbintenis wel in de weg kunnen staan. In voornoemde akte van 4 augustus 2001 is vermeld dat de vrouw ten behoeve van de man afstand deed van de woning als rechthebbende (‘Ku [naam vrouw] ta distancía su mes for di e kas ariba menshona komo proprietario, laga asina [naam man] komo e proprietario absoluto’). Blijkens voornoemd proces-verbaal van politie van 10 maart 2004 hield de afstand door de vrouw echter verband met haar voorgenomen emigratie naar Sint Maarten. Kennelijk bevatte de akte daarom ook een eerste optie om de woning weer terug te kopen, kennelijk na terugkeer naar Curaçao (‘[naam vrouw] ta keda ku e prome option pa kumpra e kas den futuro’). Het Hof begrijpt de overeenkomst daarom als bevattende de opschortende voorwaarde dat de vrouw inderdaad zou emigreren. Kennelijk is de vrouw – met haar vier vóórkinderen – niet geëmigreerd. Bij deze uitleg gaat het Hof ervan uit dat de man (zoals gezegd, inspecteur bij de Directie Luchtvaart) kennelijk het contract heeft opgesteld en aanmerkelijk meer geschoold was dan de vrouw (stelling van de vrouw, weergegeven in het kort geding vonnis van 26 mei 2004, AR 114/04, productie MvG: ‘Haïtiaanse met een lagere schoolopleiding’). Aldus uitgelegd staat de overeenkomst niet in de weg aan het aannemen in dit geval van een natuurlijke verbintenis.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd. Nu de onderhavige procedure verband houdt met de verbroken liefdesrelatie tussen partijen zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.
5. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en H.L. Wattel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2008 op Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.