ECLI:NL:OGHNAA:2008:BG1175
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Hoger beroep
- W.P.M. ter Berg
- R.W.L. Loeb
- A.W.M. Bijloos
- Rechtspraak.nl
Weigering van gelijkwaardigheid van huisartsenopleiding door Medische Commissie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante die in het buitenland een huisartsenopleiding heeft gevolgd en die meent dat deze opleiding gelijkwaardig is aan de opleiding die vereist is door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering van de Geneeskunst voor inschrijving in het register van erkende huisartsen. De Medische Commissie heeft op 16 augustus 2002 geweigerd deze gelijkwaardigheid te verklaren. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de Medische Commissie ongegrond verklaard op 27 juni 2003. Vervolgens heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba op 19 januari 2005 het bezwaar van appellante gegrond verklaard en de Medische Commissie opgedragen om opnieuw te beslissen. Na een nieuwe beschikking op 30 maart 2005, waarin de Medische Commissie wederom het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft appellante op 5 oktober 2005 opnieuw beroep ingesteld. Het Gerecht heeft dit beroep gegrond verklaard en de Medische Commissie opgedragen om opnieuw te beslissen.
Appellante heeft op 16 november 2005 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht. Tijdens de zitting op 6 april 2006 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de Medische Commissie werd vertegenwoordigd door haar advocaat en de voorzitter van de Medische Commissie. Het Hof overweegt dat een belanghebbende alleen kan opkomen tegen een beschikking als hij door het rechtsmiddel in een gunstiger positie kan geraken. Het Hof concludeert dat gegrondbevinding van het hoger beroep niet tot een ander resultaat kan leiden dan de vernietiging van de beschikking van 30 maart 2005. Daarom kan appellante door het instellen van hoger beroep niet in een gunstiger positie geraken. Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en wijst erop dat de Landsverordening administratieve rechtspraak geen mogelijkheid biedt voor proceskostenveroordeling.