213 HLAR 41/07
Datum uitspraak: 9 juni 2008
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 12 juni 2007 in het geding tussen:
de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten, namens de minister van Justitie.
Bij beschikking van 6 februari 2007 heeft de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: de Gezaghebber), voor zover thans van belang, namens de minister van Justitie (hierna: de minister) [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) ongewenst verklaard, diens verwijdering bevolen en hem voor drie jaren de binnenkomst in de Nederlandse Antillen geweigerd.
Bij uitspraak van 12 juni 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: het Gerecht), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij het Hof ingekomen op 12 juli 2007, hoger beroep ingesteld.
De Gezaghebber heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2008, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.E.S. Moenir-Alam, advocaat, en de Gezaghebber, vertegenwoordigd door mr. J.J. Rogers, advocaat, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de LTU), wordt onder toerist verstaan: een ieder die niet langer dan drie maanden in de Nederlandse Antillen blijft voor ontspanning, sport, gezondheidsredenen, familieaangelegenheden, studie, godsdienstige doeleinden of zakenbezoeken en die tijdens zijn verblijf in de Nederlandse Antillen geen werkzaamheden tegen beloning verricht.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, kan de Gezaghebber personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of dat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is komen te vervallen, uit de Nederlandse Antillen verwijderen.
Ingevolge artikel 2, vierde lid, van het krachtens de artikelen 7, zesde lid, 8, eerste lid, 11, eerste lid, 20 en 21, eerste lid, van de LTU vastgestelde Toelatingsbesluit kan door of namens de minister aan toeristen, die als ongewenst worden beschouwd, de binnenkomst worden geweigerd of een langer verblijf in de Nederlandse Antillen worden ontzegd.
Volgens hoofdstuk 4, paragraaf 8, van de door de minister aan de Gezaghebbers inzake de toepassing van de LTU en het Toelatingsbesluit gegeven Instructie wordt in de verwijderingsbeschikking opgenomen dat de desbetreffende vreemdeling gedurende een bepaalde periode niet in de Nederlandse Antillen mag terugkeren.
2.2. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 juni 2006 in zaak nr. 121 HLAR 42/05), biedt voormeld artikel 2, vierde lid, van het Toelatingsbesluit de mogelijkheid om vreemdelingen de toegang tot en kort verblijf op de Nederlandse Antillen als toerist te weigeren. De ongewenstverklaring sorteert het effect dat de desbetreffende vreemdeling voor de duur van de gestelde termijn ook niet voor kort verblijf als toerist de Nederlandse Antillen mag binnenkomen. Aldus biedt die bepaling de grondslag voor de ongewenstverklaring van een vreemdeling.
2.3. In hoger beroep betoogt de vreemdeling dat - samengevat weergegeven - het Gerecht, door de ongewenstverklaring niet in strijd met het evenredigheidbeginsel te achten, heeft miskend dat de Gezaghebber zijn verblijf op Sint Maarten heeft gedoogd, hij gedurende zeven jaar op Sint Maarten heeft gewerkt en geen problemen met de plaatselijke autoriteiten heeft gehad, hij door zijn voormalige werkgever jarenlang is uitgebuit en een nieuwe werkgever zich thans voor hem garant stelt.
2.3.1. Niet in geschil is dat de vreemdeling sinds 21 november 2003 niet over een geldige vergunning tot tijdelijk verblijf of enige andere verblijfstitel beschikt en op 6 februari 2007 ter zake van illegaal verblijf is aangehouden. Voor zover de Gezaghebber na afloop van de geldigheidsduur van de eerder aan de vreemdeling verleende vergunning tot tijdelijk verblijf, zoals gesteld, geen maatregelen heeft genomen om diens verblijf te beëindigen, brengt dat niet met zich dat de vreemdeling wegens zijn arbeidsverleden en zijn gedrag niet mocht worden verwijderd en ongewenst verklaard. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die het oordeel rechtvaardigen dat bij de vreemdeling het rechtens te honoreren vertrouwen is gewekt dat in zijn verblijf zou worden bewilligd. Dat hij, zoals hij stelt, ongemoeid is gelaten, is daarvoor niet voldoende.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2008