ECLI:NL:OGHNAA:2008:BG0883

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
9 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
224 HLAR 52/07
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de rechtspositie en pensioengrondslag van de procureur-generaal van de Nederlandse Antillen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door de minister van Justitie tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba. De uitspraak van het Gerecht, gedateerd 22 november 2007, bepaalde dat de beschikking van de minister betreffende de hoogte van het pensioen van de procureur-generaal, [belanghebbende], vernietigd werd. Het Gerecht oordeelde dat de minister binnen drie weken opnieuw op het bezwaar van [belanghebbende] moest beschikken. De minister had in zijn beschikking geweigerd om een toelage van 25% met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 in de bezoldiging en pensioengrondslag van [belanghebbende] te incorporeren. De minister betoogde dat de Landsbesluiten die de bezoldiging en pensioengrondslag van [belanghebbende] vaststelden, niet op de juiste wijze tot stand waren gekomen en derhalve onverbindend waren.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba oordeelde dat het Gerecht terecht had overwogen dat de wettelijke bepalingen inzake de bezoldiging van de ambtsdragers, zoals vastgelegd in de artikelen 51, 64 en 67 van de Samenwerkingsregeling van de Nederlandse Antillen en Aruba (SWR), van kracht blijven, ook al was de procedure tot vaststelling van een eenvormige landsverordening niet gevolgd. Het Hof bevestigde dat de minister de pensioengrondslag van [belanghebbende] moest vaststellen met de voormelde toelage van 25% op de bezoldiging, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006.

De uitspraak van het Hof bevestigde de eerdere beslissing van het Gerecht en stelde dat de minister niet aannemelijk had gemaakt dat de Landsbesluiten niet rechtsgeldig waren. Het Hof concludeerde dat de minister de bezoldiging en pensioengrondslag van [belanghebbende] correct diende vast te stellen, en dat de eerdere uitspraak van het Gerecht diende te worden bevestigd. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 9 juni 2008.

Uitspraak

224 HLAR 52/07
Datum uitspraak: 9 juni 2008
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 22 november 2007 in het geding tussen:
[belanghebbende], wonend in [woonplaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij brief van 15 maart 2007 heeft [belanghebbende] (hierna: belanghebbende] appellant (hierna: de minister) verzocht te bewerkstelligen dat in verband met de door haar gewenste ingangsdatum van haar pensioen als procureur-generaal van 1 januari 2008 door de regering 1) een toelage van 25% wordt geïncorporeerd in de bezoldiging, 2) het pensioeninkomen wordt gebaseerd op de reële bezoldiging, 3) het Land Aruba de door het Algemeen Pensioenfonds Aruba (hierna: APFA) te ervaren financiële consequenties van de aanpassing van de bezoldiging voor zijn rekening zal nemen en 4) de bezoldiging, wat betreft de pensioengrondslag, zal worden vastgesteld, ingaande 1 januari 2006, op Afl. 18.295,- per maand en ingaande 1 januari 2007, op Afl. 18.798,- per maand, zijnde de bezoldiging die de procureur-generaal van de Nederlandse Antillen sinds de aanpassingen in januari 2007 ontvangt.
Bij brief van 11 juni 2007 heeft [belanghebbende] bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beschikking op dat verzoek.
Bij beschikking van 18 september 2007 heeft de minister het aldus gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 22 november 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door [belanghebbende] ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en bepaald dat de minister met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen binnen drie weken opnieuw op het door [belanghebbende] gemaakte bezwaar beschikt.
Bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 28 december 2007, heeft de minister tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 15 februari 2008 heeft [belanghebbende] een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 en 17 april 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. H.S. Croes, advocaat, en [belanghebbende] in persoon zijn verschenen.
2. Overwegingen.
2.1. De minister betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de Samenwerkingsregeling van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: de SWR) geen grondslag biedt om de pensioengrondslag van [belanghebbende] vast te stellen en dat de rechtspositie van de leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en de leden van het Openbaar Ministerie bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bij eenvormige landsverordening dient te worden geregeld, doch die ontbreekt.
2.1.1. Ingevolge artikel 51 van de SWR wordt de rechtspositie van de president, de overige leden en plaatsvervangende leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bij eenvormige landsverordening onder goedkeuring van de Koning geregeld.
Ingevolge artikel 64 wordt de rechtspositie van de leden van het Openbaar Ministerie bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bij eenvormige landsverordening onder goedkeuring van de Koning geregeld.
Ingevolge artikel 67, vierde lid, voor zover thans van belang, blijven, zolang de eenvormige landsverordening, als bedoeld in de artikelen 51 en 64 niet tot stand is gekomen, de in de Nederlandse Antillen geldende wettelijke bepalingen inzake de bezoldigingen van de in de artikelen 51 en 64 genoemde personen van kracht.
2.1.2. Bij Landsbesluit van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen van 25 september 2001, no. 24, is aan [belanghebbende] een bezoldiging toegekend van f. 123.552 per jaar, ingaande 1 januari 1998 en f. 126.948 per jaar, ingaande 1 januari 1999.
Bij Landsbesluit van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen van 23 juni 2004, no. 2, is aan [belanghebbende] met ingang van
1 mei 1999 een toelage toegekend van 25% boven haar bezoldiging.
Bij Landsbesluit van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen van 12 juni 2006, no. 1, zijn de bezoldiging en de pensioengrondslag van [belanghebbende] over de jaren dat zij in dienst is geweest van de Nederlandse Antillen vastgesteld.
2.1.3. Het betoog faalt. Het Gerecht heeft terecht en op goede gronden overwogen dat ingevolge artikel 67, vierde lid, van de SWR de in de Nederlandse Antillen geldende wettelijke bepalingen inzake de bezoldiging van de in de artikelen 51 en 64 van de SWR vermelde ambtsdragers – ten aanzien van [belanghebbende] vervat in de voormelde Landsbesluiten van 25 september 2001, 23 juni 2004 en 12 juni 2006 – van kracht zijn. Dat bij de totstandkoming daarvan, zoals de minister stelt, de procedure tot vaststelling van een eenvormige landsverordening niet is gevolgd, heeft niet de betekenis die de minister daaraan gehecht wil zien. In artikel 67, vierde lid, van de SWR, noch elders, is bepaald dat die procedure moet worden gevolgd om bepalingen inzake bezoldiging van de in de artikelen 51 en 64 van de SWR vermelde ambtsdragers rechtsgeldig te kunnen vaststellen.
2.2. De minister betoogt voorts dat het Gerecht, door de minister gehouden te achten conform het verzoek van [belanghebbende] van
15 maart 2007 een toelage van 25% met terugwerkende kracht tot
1 januari 2006 in haar bezoldiging en haar pensioengrondslag te incorporeren, heeft miskend dat de voormelde Landsbesluiten van 25 september 2001, 23 juni 2004 en 12 juni 2006 niet op juiste wijze tot stand zijn gekomen en dientengevolge onverbindend zijn.
2.2.1. Ingevolge artikel 112, derde lid, van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen (hierna: Staatsregeling NA) wordt de bezoldiging van de procureur-generaal door de Gouverneur vastgesteld onder goedkeuring des Konings.
Dat, als gesteld, de aldus voorgeschreven goedkeuring des Konings ontbreekt, leidt, gelet op hetgeen hierna onder 2.2.2 is overwogen, niet tot het met het betoog beoogde resultaat. Voorts heeft de minister niet aannemelijk gemaakt dat, zoals deze voor het eerst in hoger beroep heeft gesteld, bij vaststelling van de voormelde Landsbesluiten de in de Staatsregeling NA voorgeschreven procedures anderszins niet in aanmerking zijn genomen.
2.2.2. Bij onderscheiden Landsbesluiten van 25 september 2001 heeft de Gouverneur van de Nederlandse Antillen de bezoldiging voor de leden van de zittende en staande magistratuur, onder invoering van bezoldigingstreden, vastgesteld. Op 26 oktober 2001 heeft de regering van Aruba besloten de Nederlandse Antillen daarin te volgen. In verband met de op dat moment aanstaande benoeming van Croes tot procureur-generaal van Aruba heeft die regering op 23 november 2001 besloten voor haar dezelfde bezoldiging toe te passen, als gold voor de procureur-generaal van de Nederlandse Antillen.
Bij Landsbesluit van 7 oktober 2004 heeft de Gouverneur van de Nederlandse Antillen in gemeen overleg met de ministers van Justitie van Nederland en Aruba de Commissie leden rechterlijke macht van de Nederlandse Antillen en Aruba onder voorzitterschap van mr. A.S. Hartkamp (hierna onderscheidenlijk: de commissie en Hartkamp) ingesteld en haar verzocht een regeling van de rechtspositie van de president, de leden en de plaatsvervangend leden van het Hof tot stand te brengen en daarbij een eerder door Hartkamp gegeven bindend advies in acht te nemen, waarin, voor zover thans van belang, als volgt wordt geadviseerd:
"In de eerste plaats zal de rechtspositieregeling de nieuwe situatie dienen te reguleren die is ontstaan na de jongste salarismaatregelen van de Antilliaanse regering, daaronder begrepen de toelage van 25% die in het salaris zal moeten worden geïncorporeerd en aldus zal worden verwerkt in de pensioengrondslag."
In het door de ministers van justitie van Aruba, de Nederlandse Antillen en Nederland ondertekende verslag van het tripartiete justitieel overleg van 11 januari 2006 is, voor zover thans van belang, als volgt vermeld:
"De regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba zullen snel uitvoering geven van het advies van de Commissie Hartkamp inzake de regeling van de rechtspositie van de rechterlijke macht. De Nederlandse Antillen zullen hiervoor zorgdragen."
Op 8 maart 2006 heeft de regering van de Nederlandse Antillen besloten om voormelde toelage van 25% met terugwerkende kracht in de aan de lokale leden van de zittende en staande magistratuur toegekende bezoldiging te incorporeren. Daarbij heeft zij de financiële consequenties die het Algemeen Pensioenfonds Nederlandse Antillen (hierna: APNA) als gevolg hiervan zou ervaren, voor rekening van het Land gebracht.
Voorts hebben de regeringen van Aruba en de Nederlandse Antillen in november 2006 een zogenoemd convenant gesloten waarbij, voor zover thans van belang, is overeengekomen dat de van het Hof deeluitmakende Arubaanse rechters als deelgenoot van het APFA worden beschouwd. Ten aanzien van Croes is daarbij overeengekomen dat de basis van voor de in de Nederlandse Antillen gewerkte en over te nemen dienstjaren en de daaraan verbonden bezoldiging en de pensioengrondslag zal worden gevormd door voormeld Landsbesluit van 12 juni 2006, waarin de pensioenaanspraken van [belanghebbende] over de in Antilliaanse dienst gewerkt jaren zijn vastgesteld.
Aldus heeft de Arubaanse regering zich geconformeerd aan voormelde aanpassingen van de bezoldiging en pensioengrondslag van [belanghebbende]. Deze omstandigheden brengen, nu het de regeling van de rechtspositie van [belanghebbende] betreft, die aan voormelde gebeurtenissen het vertrouwen mocht ontlenen dat de grondslag van haar pensioen zou worden vastgesteld, als door haar verzocht, in dit geval met zich dat de minister de pensioengrondslag van [belanghebbende] dient vast te stellen met de voormelde toelage van 25% op de bezoldiging met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 daarin geïncorporeerd. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met enige verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Voorzitter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2008