ECLI:NL:OGHNAA:2008:BF1899

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
16 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
EJ 3257/2006; H-198/07
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tussenbeschikking in civiele procedure

In deze zaak heeft de werknemer hoger beroep ingesteld tegen een tussenbeschikking van het Gerecht in Eerste Aanleg (GEA) van Aruba, gedateerd 15 maart 2007. De werknemer heeft zijn appelschrift ingediend op 24 april 2007, maar het Hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op artikel 429n lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt dat van tussenbeschikkingen afzonderlijk hoger beroep niet is toegelaten, tenzij het Hof anders bepaalt. De werknemer had weliswaar een akte van hoger beroep ingediend binnen de termijn, maar het appelschrift was te laat ingediend. Het Hof heeft vastgesteld dat de eindbeschikking van 7 juni 2007 inmiddels onherroepelijk was geworden, waardoor inhoudelijke beoordeling van het geschil niet meer mogelijk was. De werknemer had in zijn appelschrift twee vragen van procesrechtelijke aard aan het Hof voorgelegd en vier grieven aangevoerd, maar het Hof heeft deze niet in behandeling genomen. De werkgever heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bevestiging van de beschikking van het GEA, met veroordeling van de werknemer in de proceskosten. Uiteindelijk heeft het Hof de werknemer niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en hem veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, die zijn begroot op Afl. 2.400,- aan salaris voor de gemachtigde.

Uitspraak

Zaaknummers: EJ 3257/2006; H-198/07
Datum beschikking: 16 september 2008
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van de
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van
[naam werknemer],
wonende in Aruba,
voorheen verzoeker in conventie en verweerder in voorwaardelijke reconventie,
thans appellant,
verder ook te noemen de werknemer,
gemachtigde: de advocaat mr. Ch. L. van Esch,
tegen
de stichting STICHTING AMBIENTE FELIZ,
gevestigd in Aruba,
voorheen verweerster in conventie en verzoekster in voorwaardelijke reconventie, thans geïntimeerde,
verder ook te noemen de werkgever,
gemachtigden: de advocaten mrs. M.E.D. Brown en A.E. Barrios.
1. Verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder ook te noemen: het GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen gewezen beschikkingen van 15 maart 2007 en 7 juni 2007. De inhoud van die beschikkingen geldt als hier ingevoegd.
1.2 De werknemer is in hoger beroep gekomen van de beschikking van het GEA van
15 maart 2007 door indiening van een akte van hoger beroep ter griffie van het GEA op 20 maart 2007, gevolgd door een appelschrift op 24 april 2007. Hij heeft in zijn appelschrift twee vragen van procesrechtelijke aard aan het Hof ter beantwoording voorgelegd en vier grieven aangevoerd en toegelicht, en verzocht dat het Hof de beschikking van 15 maart 2007 zal vernietigen en alsnog zijn (in hoger beroep gewijzigde) vordering zal toewijzen, met veroordeling van de werkgever in de proceskosten van beide instanties. De werkgever heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend waarin hij primair heeft betoogd dat de werknemer in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het zich richt tegen een tussenbeschikking, en subsidiair de grieven heeft bestreden en heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beschikking van het GEA van 15 maart 2007, met veroordeling van de werknemer in de kosten van beide instanties. Op de nader voor pleidooi bepaalde datum heeft de werkgever een pleitnota overgelegd en heeft de werknemer van pleidooi afgezien. De werknemer heeft tot slot een akte uitlating producties genomen.
1.3 De uitspraak in hoger beroep is nader bepaald op heden.
2. Beoordeling
2.1 De twee vragen van procesrechtelijke aard die de werknemer aan het Hof heeft voorgelegd, worden beantwoord in de notitie van de coördinator van het Hof aan de advocaten van 8 juli 2008, die aan dit vonnis is gehecht.
2.2 De werknemer heeft slechts hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van het GEA van 15 maart 2007, niet tegen die van 7 juni 2007. De beschikking van 15 maart 2007 is een tussenbeschikking als bedoeld in art. 429n lid 3 Rv. In de beschikking wordt niet aan enig onderdeel van het geschil door een uitdrukkelijk dictum een einde gemaakt. Dit blijkt behalve uit het dictum - waarin in conventie de beslissing wordt aangehouden en in reconventie de werknemer in de gelegenheid wordt gesteld een verweerschrift in te dienen - ook uit rechtsoverweging 5.5, waarin wordt overwogen dat de vordering van de werknemer bij eindbeschikking zal worden afgewezen en dat die beslissing in deze tussenbeschikking om processuele redenen zal worden aangehouden. Art. 429n lid 3 Rv bepaalt dat van tussenbeschikkingen afzonderlijk hoger beroep niet is toegelaten, tenzij het Hof anders bepaalt.
2.3 Volgens art. 263a mag van tussenbeschikkingen afzonderlijk hoger beroep worden ingesteld indien daartoe door het Hof vergunning is verleend. Het appelschrift is ingediend na het verstrijken van de hiervoor geldende termijn van veertien dagen; de akte van hoger beroep is binnen deze termijn ingediend. Ook indien de akte van hoger beroep ambtshalve wordt aangemerkt als verzoekschrift strekkende tot het verkrijgen van vergunning tot het instellen van hoger beroep tegen een tussenbeschikking (dat de werknemer het niet zo heeft bedoeld blijkt uit zijn uitlating in het appelschrift “Mocht het formeel toch een tussenbeschikking betreffen, dan zal Filiciana onderhavig appelschrift wederom indienen”) komt het Hof niet aan inhoudelijke beoordeling van het geschil toe. De eindbeschikking van 7 juni 2007 is immers ondertussen onherroepelijk geworden (vgl. HR 27 november 1981, NJ 1983, 738).
2.4 De werknemer dient op bovenstaande gronden in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard met zijn veroordeling, als de in het ongelijk gestelde partij, in de aan de zijde van de werkgever gemaakte proceskosten.
Beslissing
Het Hof:
verklaart de werknemer niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beschikking van het GEA van 15 maart 2007;
veroordeelt de werknemer in de proceskosten van de werkgever in het hoger beroep, tot de datum van deze beschikking begroot op Afl. 2.400,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.P. van Unen, G.C.C. Lewin en H.L. Wattel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba op 16 september 2008.