ECLI:NL:OGHNAA:2008:BF1879

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
16 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HAR 13/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap na adoptie van meerderjarig kind

In deze zaak heeft verzoeker, geboren in Colombia en op het moment van de procedure meerderjarig, verzocht om vaststelling van zijn Nederlanderschap na adoptie door een Nederlandse man. Het verzoekschrift werd op 12 maart 2008 ingediend, met als doel te bevestigen dat hij sinds 1 november 2007, of in ieder geval sinds 1 februari 2008, de Nederlandse nationaliteit bezit. De waarnemend Procureur-Generaal van Aruba heeft op 14 augustus 2008 een schriftelijke conclusie ingediend, waarna op 16 september 2008 een mondelinge behandeling plaatsvond. Tijdens deze zitting waren verzoeker, zijn gemachtigde en ouders aanwezig, evenals de waarnemend Procureur-Generaal, die relevante stukken overhandigde.

De beoordeling van het Hof richtte zich op de vraag of verzoeker door de adoptie Nederlander was geworden. Het Hof oordeelde dat verzoeker niet 'op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig' was, zoals vereist door artikel 5 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RwNed). De wet kan niet zo worden geïnterpreteerd dat een adoptie van een meerderjarig kind in Aruba leidt tot verkrijging van het Nederlanderschap. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van discriminatie of schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aangezien meerderjarige en minderjarige kinderen niet in een vergelijkbare positie verkeren onder de nationaliteitswetgeving.

Uiteindelijk heeft het Hof het verzoek afgewezen, met de slotsom dat de wijzen waarop het Nederlanderschap wordt verkregen limitatief zijn vastgelegd in de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname. De beschikking werd uitgesproken op 16 september 2008 in Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Registratienr. HAR 13/08
Uitspraak: 16 september 2008
BESCHIKKING GEGEVEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
In de zaak van:
1. [naam verzoeker],
wonende in Aruba,
verzoeker,
gemachtigde: mr. D.G. Kock,
belanghebbenden:
2. de Minister van Justitie van Aruba,
3. het Openbaar Ministerie van Aruba,
4. het Hoofd Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister van Aruba.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij op 12 maart 2008 ingekomen verzoekschrift ingevolge artikel 17 Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna ook: RwNed), met producties, heeft verzoeker het Hof verzocht vast te stellen dat hij sedert 1 november 2007, in ieder geval sedert 1 februari 2008, dan wel met ingang van een door het Hof te bepalen datum, de Nederlandse nationaliteit bezit.
1.2. De waarnemend Procureur-Generaal van Aruba heeft op 14 augustus 2008 een schriftelijke conclusie ingediend bij het Hof.
1.3. Op 16 september 2008 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn verzoeker, vergezeld van zijn gemachtigde en zijn ouders, alsmede de waarnemend Procureur-Generaal. Door de waarnemend Procureur-Generaal zijn stukken overgelegd waarnaar in diens conclusie was verwezen.
1.4. Ter zitting is een heden uit te spreken beschikking aangezegd.
2. Beoordeling
2.1. Verzoeker, die op [datum] 1989 geboren is in Colombia en niet de Nederlandse nationaliteit had, is samen met twee broers, bij in kracht van gewijsde gegane beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) van 1 november 2007 (EJ 2237/07; hersteld op 27 november 2007) geadopteerd door een Nederlandse man, echtgenoot van zijn moeder (‘stiefouderadoptie’). Ten tijde van het verzoek was verzoeker meerderjarig, maar het GEA heeft met toepassing van art. 8 EVRM (recht op respect voor ‘family life’) het in art. 1:228 lid 1 aanhef en onder a BW gestelde vereiste ‘dat het kind op de dag van het verzoek minderjarig is’ buiten toepassing gelaten. De vraag is of verzoeker door deze adoptie Nederlander is geworden.
2.2. Art. 5 RwNed luidt:
‘Nederlander wordt het kind dat in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba bij rechterlijke uitspraak is geadopteerd, indien het kind op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was en ten minste één der adoptiefouders op de in de volgende zin bedoelde dag Nederlander is. Het kind verkrijgt het Nederlanderschap op de eerste dag na een periode van drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak in eerste aanleg (…).’
2.3. Voorts bepaalt art. 1 aanhef en onder b RwNed:
‘meerderjarige: hij die de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt of voordien in het huwelijk is getreden.’
2.4. Verzoeker was niet ‘op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig’ als bedoeld in art. 5 RwNed. Deze bepaling kan niet aldus worden uitgelegd dat een (buitenwettelijke) adoptie in Aruba van een ten tijde van het verzoek (of ten tijde van de uitspraak) meerderjarig kind tot Nederlanderschap leidt. Aan art. 8 EVRM noch aan enige andere bepaling van het EVRM kan het recht worden ontleend op de verkrijging van een bepaalde nationaliteit (HR 1 februari 2008, NJ 2008, 82, rov. 3.5). Van discriminatie is geen sprake aangezien in verband met de nationaliteitswetgeving minderjarige en meerderjarige kinderen niet in een relevant vergelijkbare positie verkeren. Overigens geldt dat de wijzen waarop het Nederlanderschap wordt verkregen limitatief zijn voorzien in de Rijkswet op het Nederlanderschap en de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (HR 11 april 1997, NJ 1997, 705).
2.5. De slotsom is dat het verzoek moet worden afgewezen.
3. Beslissing
Het Hof wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, E.P. van Unen en G.C.C. Lewin, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2008 in Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier.