ECLI:NL:OGHNAA:2008:BF0082

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
2 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 511/06 - H 52/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lock
  • A. Polkamp
  • C. de Kerpel-van de Poel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het Land tot vaststelling van het tarief voor huisartsen en de onrechtmatigheid van het lagere tarief

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba werd behandeld, ging het om de bevoegdheid van het Land om het tarief voor huisartsen vast te stellen. De Huisartsenverenigingen, bestaande uit de Curaçaosche Huisartsen Vereniging, Windward Islands Medical Association en de Bonaireaanse Huisartsenvereniging, waren in hoger beroep gekomen tegen een eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. De Huisartsenverenigingen stelden dat het Land onzorgvuldig had gehandeld door het abonnementstarief voor huisartsen te verlagen van NAF 133,38 naar NAF 123,66, terwijl het Land zelf had erkend dat het eerdere tarief correct was. Het Hof oordeelde dat het Land in redelijkheid niet tot de vaststelling en handhaving van het lagere tarief kon besluiten, omdat dit in strijd was met het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Het Hof bevestigde dat de huisartsen recht hadden op het hogere tarief, dat het Land ook had erkend, en verklaarde het lagere tarief onverbindend. Het Hof droeg het Land op om het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 aan te passen zodat het juiste tarief van NAF 133,38 per 1 september 2001 zou gelden. De uitspraak benadrukte de noodzaak voor het Land om rekening te houden met de belangen van zorgverleners bij het vaststellen van tarieven, vooral in het licht van de eerder gemaakte afspraken en de behaalde besparingen door de huisartsen.

Uitspraak

Registratienummer: AR 511/06 - H 52/08
Uitspraak: 2 september 2008
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
de rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen
1. CURAÇAOSCHE HUISARTSEN VERENIGING,
gevestigd op Curaçao,
2. WINDWARD ISLANDS MEDICAL ASSOCIATION,
gevestigd op Sint Maarten,
3. BONAIREAANSE HUISARTSENVERENIGING,
gevestigd op Bonaire,
oorspronkelijk eisers,
thans principaal appellanten tevens incidenteel geïntimeerden,
gemachtigden: mrs. P. van de Laarschot en G.L. Daal,
- tegen -
1. de openbare rechtspersoon
HET LAND DE NEDERLANDSE ANTILLEN,
zetelend te Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans principaal geïntimeerde, tevens incidenteel appellant,
2. DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID EN SOCIALE ONTWIKKELING,
wonend op Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans principaal geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. M. Murray en A.C. Small.
Partijen worden hierna “de Huisartsenverenigingen”, “het Land” en “de Minister” genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 16 juli 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna te noemen “GEA”) tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar dat vonnis.
1.2 De Huisartsenverenigingen zijn in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis door op 24 augustus 2007 een akte van hoger beroep in te dienen. Bij afzonderlijk ingediende memorie van grieven hebben de Huisartsenverenigingen tien grieven geformuleerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vorderingen van de Huisartsenverenigingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van het Land en de Minister in de proceskosten van beide instanties.
1.3 Het Land en de Minister hebben bij gezamenlijke memorie van antwoord het hoger beroep van de Huisartsenverenigingen bestreden. Bij hetzelfde processtuk heeft het Land incidenteel appel ingesteld en één grief tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. De conclusie van het Land en de Minister strekt ertoe dat het bestreden vonnis wordt bevestigd met dien verstande dat voor recht wordt verklaard dat het abonnementstarief van NAF. 133,38 tot 01 september 2001 gelding heeft per welke datum het tarief van het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen van kracht is, met veroordeling van de Huisartsenverenigingen in de kosten van het geding in beide instanties.
1.4 Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel hebben de Huisartsenverenigingen het incidenteel hoger beroep van het Land bestreden en gevorderd het Land te veroordelen in de kosten van het incidenteel appel.
1.5 Op 27 mei 2008 hebben de gemachtigden van partijen aan de hand van pleitaantekeningen ten overstaan van het Hof hun standpunten bepleit. Van de zijde van de Huisartsenverenigingen zijn op voorhand aan het Hof alsmede aan het Land en de Minister producties toegezonden ter ondersteuning van het pleidooi. Vervolgens is vonnis gevraagd. Uitspraak daarvan is bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1 De grieven in het principaal en in het incidenteel appel leggen het geschil in volle omvang aan het Hof voor.
2.2 Met de eerste grief richten de Huisartsenverenigingen zich tegen de aanduiding “vonnis in kort geding” in de kop van het bestreden vonnis. De grief slaagt. Het betreft hier een kennelijke verschrijving aangezien de onderhavige zaak geen kort geding maar een bodemprocedure (in eerste aanleg: op verkorte termijn) betreft. Overigens valt niet in te zien welk belang van de Huisartsenverenigingen door de verschrijving is geschaad of welke gevolgen daaraan zouden moeten worden verbonden.
2.3 Met de derde grief richten de Huisartsenverenigingen zich tegen het oordeel van het GEA dat de vordering tegen de Minister niet-ontvankelijk is. Deze grief slaagt niet. Het GEA heeft op goede gronden geoordeeld dat de Huisartsenverenigingen voor hun civielrechtelijke vorderingen bij de Minister niet aan het goede adres zijn. De Minister heeft als orgaan van het Land zelf geen rechtspersoonlijkheid en kan daarom in de regel niet als zodanig in rechte worden betrokken. Een uitzondering om van de regel af te wijken is niet gebleken. Dat betekent dat het vonnis voor zover gewezen tussen de Huisartsenverenigingen en de Minister zal worden bevestigd. Nu niet is gebleken dat in hoger beroep door de Minister afzonderlijk proceskosten zijn gemaakt, bestaat in de zaak tussen de Minister en de Huisartsenverenigingen geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van de Huisartsenverenigingen.
2.4 De overige grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Bij de beoordeling van deze grieven, dienen de volgende vaststaande feiten tot uitgangspunt:
a. De bij de Huisartsenverenigingen aangesloten leden (huisartsen) zijn vrijwel allen “medewerkende” als bedoeld in de Regeling Medewerking aan de Sociale Verzekeringen 1960 (P.B. 1960, no. 22; verder te noemen: de Regeling).
b. Artikel 12 van de Regeling bepaalt dat de honorering van de diensten van de medewerkende plaatsvindt ingevolge de bepalingen van het “Medisch Tarief Sociale Verzekeringen” zoals vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van 21 december 1959 (P.B. 1959, no. 194; verder te noemen: Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 1959). Het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 1959 ging uit van een vergoeding per verrichting (“verrichtingentarief”) en bepaalde dat het tarief van de medewerkenden per 1 januari van elk jaar werd aangepast aan de gestegen kosten van levensonderhoud indien de kosten van levensonderhoud tenminste 2% waren gestegen sedert de laatste aanpassing, waarbij het indexcijfer van het CBS als uitgangspunt diende.
c. De Regeling is vastgesteld ter uitvoering van artikel 16 van de Ziekteregeling 1936 (P.B. 1946, no. 103) en van artikel 30 van de Ongevallenregeling 1936 (P.B. 1946, no. 101). Deze landsverordeningen zijn later vervangen door de Landsverordening Ziekteverzekering (P.B. 1966, no. 15) en de Landsverordening Ongevallenverzekering (P.B. 1966, no. 14). Op de uitvoering van deze landsverordeningen is het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 1959 van toepassing verklaard.
d. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is onder meer belast met de uitvoering van de Landsverordening Ziekteverzekering en de Landsverordening Ongevallenverzekering.
e. In 1979 zijn de (voorgangers van de) Huisartsenverenigingen en de SVB overeengekomen dat, in afwijking van het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 1959, per 1 juli 1979 een abonnementstarief in plaats van een verrichtingentarief alsmede een gewijzigde indexeringssystematiek zouden worden gehanteerd (hierna te noemen: de Overeenkomst 1979).
f. Naar aanleiding van een geschil over de uitvoering van de Overeenkomst 1979 is de SVB op 4 juli 1991 met de Curaçaosche Huisartsenvereniging (zijnde appellante sub 1, verder te noemen: CHV) een schikkingsovereenkomst aangegaan waarbij het abonnementshonorarium per 1 januari 1991 werd vastgesteld op NAF. 82,00 per jaar per ingeschreven patiënt (verder te noemen: de Schikking 1991). Voorts werd daarbij overeengekomen dat het overeengekomen bedrag van het abonnementstarief van kracht is met toepasselijkheid van en op dezelfde voet als de Overeenkomst 1979, een en ander tot de totstandkoming van een wijziging in het stelsel van honoreren van de medewerkenden.
g. Naar aanleiding van een geschil over de uitvoering van de Schikking 1991 zijn SVB en CHV bij overeenkomst van 28 februari 1996 onder meer overeengekomen dat de hoogte van het abonnementstarief bij bindend advies zal worden bepaald door een in te stellen onafhankelijke commissie (verder te noemen: de Schikking 1996). In het kader van de Schikking 1996 zijn SVB en CHV het eens geworden over een tarief van NAF. 121,00 maar omdat partijen van mening verschilden over onder meer de indexering van het tarief is uiteindelijk toch geen bindend advies uitgebracht.
h. Bij vonnis in kort geding d.d. 11 maart 1999 tussen de Huisartsenverenigingen en SVB is SVB onder meer bevolen om ten aanzien van alle huisartsen die medewerkenden zijn, het over 1997 vastgestelde tarief per 1 januari 1999 te indexeren.
i. Op 7 juli 2001 is tussen onder andere het Land en de Huisartsenverenigingen een protocol van afspraken overeengekomen (verder te noemen: het Protocol 2001). Daarin is onder meer opgenomen dat door inspanningen van de huisartsen ernaar wordt gestreefd op de kosten van de gezondheidszorg een besparing van NAF. 3.300.000 op jaarbasis te bereiken, met dien verstande dat minimaal een besparing van NAF. 2.166.000 op jaarbasis dient te worden verwezenlijkt. Indien ondanks de inspanningen van de huisartsen dat doel niet wordt bereikt, zal het verschil tussen de bereikte besparing en de minimaal te verwezenlijken besparing van NAF. 2.166.000 op het dan vigerende tarief van de huisartsen gekort worden. Tevens is in het Protocol 2001 opgenomen dat de Huisartsenverenigingen geen afstand hebben gedaan van hun recht op indexering.
j. In het jaar 2001 en de daaropvolgende jaren zijn de besparingen die ingevolge het Protocol 2001 door de huisartsen moesten worden gerealiseerd, behaald.
k. Op 31 augustus 2001 is het Landsbesluit Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 (P.B. 2001, no. 100; verder te noemen: Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001) uitgevaardigd, dat op 1 september 2001 in werking trad. Daarbij is het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 1959 ingetrokken.
l. In (de bijlage bij) het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 is voor de huisartsen een abonnementshonorarium van NAF. 123,66 vastgesteld. In het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 is geen bepaling opgenomen omtrent indexering van de tarieven.
m. Onder abonnementshonorarium voor de huisartsen wordt in het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 verstaan de vaste vergoeding die door de SVB aan de huisartsen wordt gegeven per ingeschreven verzekerde voor behandelingen of verrichtingen die onder het basistakenpakket en onder de facultatieve taken van de huisartsen vallen (artikel 6 lid 8 van het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001). Onder basistakenpakket van de huisartsen wordt ingevolge artikel 6 lid 9 van het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 verstaan het geheel van:
a. taken afgeleid van het hulpverleningsproces, zoals diagnostiek, behandelingsplan en terugkoppelingstaken;
b. taken afgeleid van bepaalde categorieën verzekerden, zoals zwangere vrouwen, zuigelingen, kleuters en jeugdigen, bejaarden en chronisch zieken;
c. ondersteunende taken, zoals het op peil houden van de vakbekwaamheid, overzicht sociale kaart, praktijkorganisatie en uitrusting, medische en financiële administratie;
d. preventieve taken;
e. taken die te maken hebben met continue zorg, die goed toegankelijk is, waaronder valt te verstaan anticiperend optreden, en continu beschikbaar en bereikbaar zijn, dat wil zeggen 24 uur per dag op alle dagen van de week;
f. handelingen die betrekking hebben op het voorschrijven van geneesmiddelen comform de richtlijnen, aanwijzingen en dergelijke van de SVB;
g. taken in het kader van de poortwachtersfunctie, waaronder onder meer verstaan wordt het voorkomen van zowel onnodige zorg in de tweede lijn als het voorkomen van het onnodig voorschrijven van geneesmiddelen;
h. handelingen, samenhangende met de gidsfunctie, dat wil zeggen in gevallen waarin verwijzing geïndiceerd is, het bespreken met de verzekerde naar welke hulpverlener hij verwezen zal worden;
i. handelingen die de coördinerende rol die de huisarts vervult in de totale medische zorg die de verzekerde ontvangt danwel behoort te ontvangen, aangeven;
j. overige taken, zoals het verlenen van hulp op doelmatige en professionele wijze, waarbij de medewerkende zich behoort te laten leiden door een afweging tussen de kwaliteit van behandeling, de daaraan verbonden kosten, en de belangen van de verzekerde.
n. In de Nota van Toelichting bij het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 is onder meer gesteld dat het vigerende abonnementshonorarium op basis van rechterlijke uitspraken dient te worden gerespecteerd. Tevens is in de Nota van Toelichting gesteld dat het abonnementshonorarium ingevolge het onderhavige landsbesluit niet geïndexeerd kan worden.
o. Bij vonnis van 5 april 2004 tussen de Huisartsenverenigingen en de SVB is de SVB bevolen om ten aanzien van elk van de leden van de Huisartsenverenigingen die medewerkende zijn in de zin van de Regeling het per 1 januari 1997 vastgestelde abonnementstarief van NAF. 121,00 per 1 januari 1998 te indexeren tot en met 1 januari 2001, met toepassing van de prijsindex jaarcijfers over de jaren 1997, 1998, 1999 en 2000, zoals gepubliceerd door het Bureau van de Statistiek van het Departement Sociale en Economische Zaken, en het verschuldigde te betalen verschil te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 januari 2002, en is voor recht verklaard dat het abonnementstarief voor elk van de leden van de Huisartsenverenigingen die medewerkende zijn in de zin van de Regeling, zal bedragen:
- per 1 januari 1998: NAF. 124,87;
- per 1 januari 1999: NAF. 126,62;
- per 1 januari 2000: NAF. 127,76;
- per 1 januari 2001: NAF. 133,38.
2.5 De vorderingen van de Huisartsenverenigingen richten zich tegen bepalingen van het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001, meer in het bijzonder voor zover daarbij is bepaald dat het abonnementshonorarium NAF 123,66 bedraagt, geen indexeringssystematiek is bepaald en het basistakenpakket van de huisartsen is vastgesteld.
2.6 Vooropgesteld dient te worden dat niet ter discussie staat dat het Land bevoegd was tot vaststelling van het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001. Het betreft materiële wetgeving en bij de toetsing daarvan dient de civiele rechter terughoudendheid te betrachten. Dat neemt niet weg dat de civiele rechter bij het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 gegeven voorschriften onverbindend en in verband daarmee de uitvoering onrechtmatig kan oordelen op grond dat sprake is van willekeur, in dier voege dat het Land, in aanmerking genomen de belangen die aan hem ten tijde van de totstandbrenging van het besluit bekend waren of behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot de desbetreffende voorschriften is kunnen komen. Het is daarbij niet aan de rechter om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van willekeur, is mede van belang in hoeverre de bestreden voorschriften de toets aan (materiële of procedurele) beginselen van behoorlijk bestuur kunnen doorstaan. Ook een rechtstreekse toetsing aan de ongeschreven rechtsbeginselen, dus zonder de tussenstap dat sprake moet zijn van een daad van willekeur, is mogelijk maar ook in dat geval past een terughoudende opstelling van de rechter.
2.7 Het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 1959 is, blijkens de considerans en de toelichting bij het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001, door het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 vervangen met het oog op de beheersing van de kosten die ten laste van het Ziektefonds en het Ongevallenfonds komen. Kostenbeheersing in de gezondheidszorg betreft op zichzelf een gerechtvaardigd belang waartoe het Land, mede gelet op de niet betwiste tekorten waarmee het Ziektefonds kampte, maatregelen mocht nemen. Bij het treffen van die maatregelen diende het Land evenwel ook rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de zorgverleners, waaronder de huisartsen.
2.8 Uit het onder 2.4 weergegeven verloop van de wetgeving en afspraken rondom het voor de huisartsen geldende tarief volgt dat de huisartsen van meet af aan recht hadden op indexering van het voor hen geldende tarief. Aanvankelijk volgde deze indexering rechtstreeks uit het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 1959, naderhand is deze indexering uitgewerkt in afspraken met de SVB. Dat de huisartsen recht hadden op indexering is ook nog eens bevestigd bij vonnis in kort geding d.d. 11 maart 1999. Met toepassing van de voor de huisartsen geldende indexering diende per 1 januari 2001 het tarief NAF. 133,38 per jaar per patiënt te bedragen. Dit is onbestreden en volgt ook uit het vonnis d.d. 5 april 2004.
2.9 Uit de Nota van Toelichting bij het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 volgt dat het Land er van uitging dat, op basis van rechterlijke uitspraken, het vigerende abonnementshonorarium diende te worden gerespecteerd. In het Protocol 2001 zijn partijen overeengekomen dat op het tarief van de huisartsen kan worden gekort indien de huisartsen de in het Protocol 2001 opgenomen doelen niet zouden halen. Door de Huisartsenverenigingen is onbetwist gesteld dat die doelen wel zijn gehaald. Op basis daarvan mochten de huisartsen ervan uitgaan dat het voor hen geldende tarief niet zou worden verlaagd.
2.10 Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep is van de zijde van het Land uitdrukkelijk erkend dat in het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 voor de huisartsen het vigerende tarief van NAF. 133,38 had moeten worden opgenomen en dat het opnemen van het lagere bedrag van NAF. 123,66 een fout betreft. Daarmee staat vast dat het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 onzorgvuldig tot stand is gekomen. Een motivering waarom deze kennelijke fout niet zo spoedig mogelijk na de ontdekking daarvan (met terugwerkende kracht) is hersteld, is zijdens het Land niet gegeven, ook niet desgevraagd ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep.
2.11 Het belang van de Huisartsenverenigingen bij een juiste weergave en uitbetaling van het vigerende en ook door de Minister als juist erkende tarief van NAF. 133,38 in het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 is evident en zwaarwichtig, mede gelet op de door de Huisartsenverenigingen gestelde en door het Land niet weersproken verstrekkende gevolgen voor de inkomenspositie (verhouding tussen kostencomponent en inkomenscomponent) en praktijkvoering van de huisartsen over een langere periode. Daartegenover staat het immer aanwezige belang van het Land om de kosten van de gezondheidszorg te beheersen. Het Land heeft in dat verband in eerste aanleg aangevoerd dat een tariefsverhoging vanwege de noodzaak van kostenbeheersing de toets der zorgvuldigheid niet zou kunnen doorstaan. Tussen partijen staat in hoger beroep nu evenwel juist vast dat bij vaststelling van een tarief van NAF. 133,38 geen sprake is van een verhoging maar van een continuering van het vigerende tarief. Daar komt bij dat het aspect van kostenbeheersing uitdrukkelijk onderwerp van onderhandeling is geweest bij de totstandkoming van het Protocol 2001 waarbij de Huisartsenverenigingen zich verbonden hebben om besparingen in de kosten van de gezondheidszorg te realiseren in welk geval de tarieven niet zouden worden gekort. Zoals reeds is overwogen, staat vast dat de nagestreefde besparingen door de huisartsen zijn behaald zodat, gelet op het Protocol 2001, er vanuit kan worden gegaan dat de budgettaire noodzaak voor reductie van het vigerende tarief niet (meer) aanwezig was of in ieder geval de huisartsen niet meer kon worden tegengeworpen. Dat vindt ook daarin bevestiging dat de tekorten van het Ziektefonds en Ongevallenfonds sinds 2000 sterk zijn afgenomen en deze fondsen over 2005 zelfs een positief resultaat van NAF. 6,2 miljoen hebben behaald.
2.12 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Land op grond van de voorhanden gegevens en gelet op de relevante feiten bij afweging van de in het geding zijnde belangen in redelijkheid niet tot vaststelling (en handhaving) van het door hem als onjuist erkende tarief van NAF 123,66 kon besluiten. Het bij het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 vaststellen van een abonnementshonorarium van NAF. 123,66 in plaats van NAF. 133,38 is in strijd met het vertrouwensbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Gelet op deze uitkomst kunnen de grieven met betrekking tot de mogelijke strijdigheid met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM onbesproken blijven.
2.13 Voormelde conclusie geldt niet ter zake van de stellingen van de Huisartsenverenigingen met betrekking tot de indexering en omvang van het basistakenpakket. Door de Huisartsenverenigingen is onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat het Land in aanmerking genomen de belangen die aan hem ten tijde van de totstandbrenging van het besluit bekend waren of behoorden te zijn, in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om vanaf inwerkingtreding van het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 geen indexering meer toe te passen en om het basistakenpakket van de huisartsen vast te stellen zoals in r.o. 2.4 onder m. weergegeven.
2.14 Indexering van het vigerende tarief is tussen de Huisartsenverenigingen en de Minister dan wel de SVB in de loop der jaren voortdurend een punt van discussie en bron van geschillen geweest. De Huisartsenverenigingen dienden dan ook rekening te houden met de mogelijkheid dat het Land op een gegeven moment zou besluiten niet langer de tarieven te indexeren. Door het belang van het Land bij beheersing van de kosten van de gezondheidszorg daarbij voorop te stellen, heeft het Land niet zonder meer onredelijk gehandeld. Er bestaat geen blijvend recht op indexering voor de huisartsen, ook niet indien andere groepen in de samenleving of huisartsen die in dienst zijn van SVB die aanspraak wel krijgen. De huisartsen zijn een afzonderlijke groep met een eigen positie binnen de zorgketen en het staat het Land in beginsel vrij om ten aanzien van het tarief dat op hun taken van toepassing is en het al dan niet indexeren daarvan een andere beslissing te nemen dan ten aanzien van andere beroepsgroepen. Huisartsen die in loondienst zijn van de SVB zijn voor wat betreft de op hen van toepassing zijnde financiële regelingen evenmin vergelijkbaar met huisartsen als vrije beroepsbeoefenaren; tussen deze laatste groep en het Land bestaat immers geen werkgever-werknemerrelatie. Niet is gebleken dat er zijdens het Land toezeggingen zijn gedaan dat er blijvend zou worden geïndexeerd. Ook uit het Protocol 2001 en de stellingen van de Huisartsenverenigingen daaromtrent kan niet worden geconcludeerd dat de huisartsen op basis van de daarin vastgelegde afspraken meer mochten verwachten dan dat op het nominale tarief niet zou worden gekort indien de gestelde doelen zouden worden gehaald. Het van de zijde van de Huisartsenverenigingen opgenomen voorbehoud ten aanzien van het recht op indexering duidt daar ook op. De omstandigheid dat bij het achterwege blijven van indexering het reële inkomen daalt, is met het Protocol 2001 niet in strijd. Dat neemt niet weg dat het ongewijzigd handhaven van het tarief zonder rekening te houden met kostenstijgingen aan de zijde van de huisartsen na verloop van tijd onrechtmatig zou kunnen worden maar of dat het geval is, is in deze procedure niet aan de orde.
2.15 Evenmin kan gezegd worden dat de Huisartsenverenigingen erop mochten vertrouwen dat het basistakenpakket waarop het abonnementstarief betrekking had ongewijzigd zou blijven. Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van het GEA dienaangaande. Niet valt in te zien waarom niet het Land maar de huisartsen zelf het basistakenpakket zouden moeten vaststellen. De bevoegdheid tot vaststelling van een tarief en daarmee ook de bevoegdheid tot vaststelling op welke taken dit tarief betrekking heeft, berust immers bij het Land. Weliswaar kan de Huisartsenverenigingen worden toegegeven dat voorafgaand overleg met de huisartsen is aangewezen. De huisartsen kan ook een belang bij het niet verder uitbreiden van het basistakenpakket waarop het tarief betrekking heeft niet worden ontzegd. Er is evenwel onvoldoende grond voor het oordeel dat het Land, gelet op de door hem te dienen belangen, niet in redelijkheid tot vaststelling van het basistakenpakket heeft kunnen komen. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat door de Huisartsenverenigingen, tegenover het verweer van het Land dat het basistakenpakket feitelijk vrijwel onveranderd is gebleven, niet is gesteld welke tijd en kosten gemoeid zijn met de naar hun stelling toegevoegde “preventieve taken” en voorts dat door het Land onbetwist is gesteld dat verrichtingen bij zwangerschap onder een andere noemer alsnog afzonderlijk worden vergoed. Niet valt in te zien welk belang van de huisartsen is geschaad door in het basistakenpakket ook taken op te nemen ten aanzien van bejaarden waar door de Huisartsenverenigingen zelf is gesteld dat SVB geen bejaarde verzekerden kent. Andere bezwaren tegen het vastgestelde basistakenpakket zijn door de Huisartsenverenigingen niet aangevoerd.
2.16 Gelet op het voorgaande, slaagt het principaal appel voor zover het de vaststelling van het tarief in het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 betreft. Vaststelling van het tarief ad NAF. 123,66 in plaats van NAF 133,38 is onrechtmatig jegens de huisartsen. In zoverre is het voorschrift onverbindend en uitvoering daarvan onrechtmatig. Het bestreden vonnis zal daarom worden vernietigd voor zover gewezen tussen het Land en de Huisartsenverenigingen. Het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 zal onverbindend worden verklaard voor zover daarbij het abonnementstarief van huisartsen op NAF. 123,66 is vastgesteld en voor recht zal worden verklaard dat dit tarief NAF. 133,38 bedraagt. Aan de onrechtmatigheid kan voorts een einde worden gemaakt door het Land op te dragen dit ook op die wijze in (de bijlage bij) het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 te wijzigen. In het voorgaande ligt besloten dat het incidenteel appel niet slaagt.
2.17 Het Land zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Bij de toepassing van het liquidatietarief zal het Hof rekening houden met het door het Land gestelde financiële belang bij deze procedure dat in ieder geval een bedrag van NAF. 5 miljoen beloopt. Gelet op de samenhang met het principaal appel zal geen afzonderlijke vergoeding voor het verweer in het incidenteel appel worden toegekend.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen de Huisartsenverenigingen en de Minister;
vernietigt het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen de Huisartsenverenigingen en het Land en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 onverbindend voor zover daarbij het abonnementshonorarium van huisartsen op NAF. 123,66 is vastgesteld;
verklaart voor recht dat het abonnementstarief van alle huisartsen die medewerkende zijn in de zin van de Regeling per 1 september 2001 NAF. 133,38 bedraagt;
draagt het Land op om het Medisch Tarief Sociale Verzekeringen 2001 zodanig te wijzigen dat per 1 september 2001 voor huisartsen een abonnementshonorarium van NAF. 133,38 geldt;
veroordeelt het Land in de proceskosten van beide instanties aan de zijde van de Huisartsenverenigingen gevallen en tot op heden begroot op:
- in eerste aanleg: NAF. 450,-- aan griffierechten, NAF. 221,68 aan overige verschotten en NAF. 24.400,-- aan gemachtigdensalaris;
- in hoger beroep: NAF. 900,-- aan griffierechten, NAF. 519,83 aan overige verschotten en NAF. 34.800,-- aan gemachtigdensalaris;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Lock, Polkamp en De Kerpel-van de Poel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 2 september 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.