UITSPRAAK: 26 augustus 2008
ZAAKNR.: AR 72/06-H-353/07
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
[naam man],
wonend op Curaçao,
voorheen gedaagde,
thans appellant in het principaal appel, geïntimeerde in het incidenteel appel,
gemachtigden: dhr. A. Moenir-Alam en mr. G.A.S. Maduro,
[naam vrouw],
wonend op Curaçao,
voorheen eiseres,
thans geïntimeerde in het principaal appel, appellante in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. C.A. Peterson.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen eindvonnis van 19 maart 2007 en de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 24 april 2006 en 30 oktober 2006. De inhoud van die vonnissen geldt als hier ingevoegd.
1.2 De man is in hoger beroep gekomen van gemeld eindvonnis door indiening op 16 april 2007 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij afzonderlijke memorie van grieven, ingekomen op 14 mei 2007, heeft hij drie grieven aangevoerd en toegelicht. Zijn vordering strekt ertoe het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk te vernietigen, in dier voege dat slechts in de verdeling van de opgebouwde pensioenen worden betrokken de pensioengelden die zijn opgebouwd gedurende de samenleving. Voorts heeft hij gevorderd de vrouw te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
1.3 De vrouw heeft een memorie van antwoord in het principale appel, tevens akte van incidenteel appel, tevens memorie van grieven in het incidentele appel, tevens akte tot wijziging van eis genomen. Daarbij heeft zij de grieven van de man bestreden, zelf twee grieven aangevoerd en toegelicht en, na wijziging van eis, geconcludeerd dat het Hof, uitvoerbaar bij voorraad, de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap waartoe in ieder geval de pensioenaanspraken van de man en de voormalige echtelijke woning van partijen, casu quo de rechten van de man daarop, behoren, zal scheiden en delen, met dien ver-stande dat daarbij die rechten en de tot en met de datum van ontbinding van het huwelijk van partijen door de man opgebouwde pensioenaanspraken aan hem worden toebedeeld, met gelijktijdige veroordeling van de man om, terzake de daaruit voortvloeiende overbedeling aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting NAF. 74.408,- te betalen.
1.4 Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft de man de grieven van de vrouw bestreden en geconcludeerd haar niet-ontvankelijk te verklaren in het incidenteel appel, dan wel haar vorderingen ongegrond te verklaren, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het incidenteel appel.
1.5 De vrouw heeft op 2 mei 2007 een akte van appel ingediend. Zij heeft in dat appel niet van grieven gediend en verzocht het appel gevoegd te behandelen met het door de man ingestelde appel en het daarbij door haar ingestelde incidentele appel.
1.6 Op de daartoe bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities over-gelegd. Vervolgens is vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
Partijen zijn tijdig en op de juiste wijze in (principaal en incidenteel) beroep gekomen van het vonnis van 19 maart 2007, zodat zij daarin kunnen worden ontvangen.
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de respectieve memories van grie-ven.
4.1 De grieven in het principaal en incidenteel appel lenen zich voor gezamenlijke be-spreking.
4.2 Tussen partijen staat het volgende vast.
De man, geboren op [datum] 1951, is op 15 juli 1975 in dienst getreden bij het Eilandge-bied Curaçao. Hij heeft pensioen opgebouwd bij APNA.
Op 2 juli 1982 is hij in het huwelijk getreden met zijn eerste vrouw, [naam eerste vrouw], welk huwelijk op [datum] 1991 door het overlijden van [naam eerste vrouw] is ontbonden.
Op 19 juli 1995 zijn partijen in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Ongeveer 3,5 jaar later zijn partijen uit elkaar gegaan. De op 2 maart 1999 uitgesproken scheiding van tafel en bed is eerst op 27 juli 2005, gelijktijdig met de op 10 mei 2005 uitgesproken echtscheidingsbeschikking, in de registers ingeschreven.
De man betaalt thans maandelijks NAF. 500,- alimentatie aan de vrouw.
4.3 De vrouw vordert om de tot aan 27 juli 2005 (datum ontbinding huwelijk) door de man opgebouwde pensioenrechten aan de man toe te delen onder gelijktijdige veroordeling van hem om aan haar te betalen NAF. 74.408,- (de helft van de door APNA berekende contante waarde van de pensioenrechten over de periode van 1 april 1979 – kennelijk zijnde de datum waarop de man is begonnen pensioen op te bouwen – tot 27 juli 2005). Ter onderbouwing van die vordering heeft zij aansluiting gezocht bij de hoofdregel inzake verrekening van pensioenen, als neergelegd in het arrest Boon/Van Loon (HR 27 november 1981, NJ 1982, 503).
4.4 De man heeft daartegen aangevoerd dat de bijzondere omstandigheden van het geval, te weten de korte duur van de samenleving en het huwelijk, het feit dat het zijn tweede huwelijk betrof en de omstandigheid dat hij maandelijks alimentatie betaalt aan de vrouw, aanleiding vormen het pensioen, voor zover het voor het huwelijk met de vrouw reeds was opgebouwd, geheel buiten te verdeling te houden. Bij contra-akte in eerste aanleg heeft hij daarenboven nog aangevoerd dat slechts de gedurende de periode van samenleving opgebouwde pensioenrechten verrekend zouden moeten worden. Ook hij verwijst naar het Boon/Van Loon-arrest ter zake het bestaan van de mogelijkheid om, wanneer de redelijkheid en billijkheid daartoe aanleiding geven, een uitzondering op de hoofdregel te maken.
4.5 Het Hof ziet in genoemde omstandigheden geen reden om het vóór het huwelijk van partijen of de na afloop van de samenleving tussen partijen opgebouwde pensioen, geheel of gedeeltelijk buiten de verrekening te houden. In het onderhavige geval vindt verrekening plaats in het kader van de verdeling van een tussen partijen bestaand hebbende gemeenschap van goederen. De relatief korte duur van het huwelijk is, gelet op het rechtskarakter van de gemeenschap van goederen, op zichzelf niet een reden het vóór het huwelijk reeds opgebouwde (of na verbreking van de samenleving nog opgebouwde) pensioen buiten de verrekening te houden (zie ook HR 26 oktober 2001, NJ 2001, 665). Ook het enkele feit dat de man eerder gehuwd is geweest, is dat niet. Dat ware mogelijk anders geweest indien de man de tot aan de ontbinding van zijn eerste huwelijk opgebouwde pensioenrechten in de verdeling van de gemeenschap met zijn eerste echtgenote zou heb-ben betrokken, doch daarvan is, gelet op het feit dat dat huwelijk is ontbonden door het overlijden van zijn eerste echtgenote, geen sprake. Ook het betalen van alimentatie vormt geen reden voor een uitzondering. Niet gesteld of gebleken is immers dat de alimentatie-uitkering zodanig ruim is dat deze tevens als oudedagsvoorziening voor de vrouw beschouwd kan worden of dat anderszins geoordeeld moet worden dat de man reeds in de verzorging van de vrouw heeft voorzien (zie ook HR 5 april 2002, NJ 2002, 366).
Uiteraard zal de verrekening van het pensioen invloed hebben op de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man, zodat te zijner tijd bezien kan worden of er reden bestaat de vastgestelde alimentatieverplichting te wijzigen.
De door de man aangevoerde bijzondere omstandigheden vormen derhalve noch afzonderlijk noch in onderling verband bezien aanleiding een deel van het opgebouwde pensioen buiten beschouwing te laten. Van verknochtheid van de pensioenrechten met de man is niet gebleken.
4.6 Nu de man bezwaar heeft gemaakt tegen betaling van een bedrag ineens en niet ge-steld of gebleken is dat de man in staat is om (zonder al te grote opofferingen) een dergelijk bedrag ineens te voldoen, zal het Hof de man veroordelen ervoor te zorgen dat maandelijks de helft van de tot 27 juli 2005 opgebouwde pensioen aan de vrouw zal worden uitgekeerd. De stelling van de vrouw dat partijen waren overeengekomen dat de man het haar toekomende deel van de pensioenrechten ineens zou uitbetalen, is gemotiveerd betwist en niet te bewijzen aangeboden. Deze stelling wordt dan ook gepasseerd.
Volledigheidshalve merkt het Hof nog op dat, ingeval APNA bereid zal blijken mee te werken aan het ineens betalen van de helft van de contante waarde (NAF. 74.408,-) aan de vrouw, terwijl de man zijn deel van het opgebouwde pensioen bij maandelijkse uitkering zal ontvangen, het partijen uiteraard vrijstaat voor die mogelijkheid te opteren.
4.7 Bij akte van 4 december 2006 heeft de vrouw in eerste aanleg haar eis voor de tweede keer gewijzigd. Het GEA heeft, na bezwaar van de man tegen de laatste vermeerdering van eis, die wijziging in strijd met de eisen van een goede procesorde geacht. Het GEA heeft dat terecht en op goede gronden gedaan. Nu de vrouw ook in hoger beroep niet aan-geeft welke activa en passiva behoren tot de door de rechter te verdelen gemeenschap, zal ook het Hof de vordering van de vrouw, voor zover die behelst het door de rechter vaststellen van de verdeling van de gehele ontbonden huwelijkgoederengemeenschap, afwijzen. Dat laat onverlet dat de vrouw alsnog in prima verdeling van de overige goederen van de gemeenschap kan vorderen. Eerst in dat geval zal beoordeeld moeten worden of het feit dat zij afstand heeft gedaan van verdeling van de volledige huwelijksgemeenschap onder de voorwaarde dat zij haar toekomend deel van de pensioenaanspraken volgens de standaardmethode toebedeeld krijgt (zoals erkend bij akte van 4 september 2006), al dan niet in de weg staat aan het vorderen van een nadere verdeling. Dat de vrouw anderszins afstand gedaan zou hebben van dat recht is vooralsnog niet gebleken.
4.8 Nu het Hof ook overigens geen ambtshalve bedenkingen tegen het bestreden vonnis heeft, ligt het voor bevestiging voor. Omwille van de duidelijkheid zal het Hof de uitgesproken veroordeling echter herformuleren. Aangezien deze procedure samenhangt met de verbroken huwelijksrelatie van partijen worden de proceskosten gecompenseerd.
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met dien verstande dat de, uitvoerbaar bij voorraad, uitgesproken veroordeling als volgt komt te luiden:
deelt de opgebouwde pensioenrechten van de man aan hem toe en veroordeelt hem om uit hoofde van de daaruit voortvloeiende overbedeling APNA te machtigen om vanaf de in-gangsdatum van zijn pensioen maandelijks de helft van de door hem tot aan 27 juli 2005 opgebouwde pensioenuitkering aan de vrouw te betalen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. B.M. Mezas, L.J. de Kerpel-van de Poel en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 26 augustus 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.