H 32/08
Parketnummer: 900.409/07
Uitspraak: 22 april 2008
Verstek
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
in het hoger beroep tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: GEA), van 1 november 2007 in de strafzaak tegen:
[Verdachte],
geboren op Curaçao op [datum] 1981
wonende op Curaçao, [adres]
Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 11 oktober 2007, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2008 op Curaçao.
De verdachte is niet verschenen. Wel verschenen als raadsman van de verdachte is mr. J. Loth, advocaat op Curaçao, die heeft medegedeeld dat de verdachte kennis draagt van dag en uur van de terechtzitting. Tegen de verdachte is verstek verleend.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat aan de verdachte ter zake van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 lid 1 onder A van de Opiumlandsverordening 1960, een gevangenisstraf voor de duur van 547 dagen wordt opgelegd, waarvan 466 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende twee jaren niet zal reizen vanaf "hier" naar Amsterdam.
In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 547 dagen, waarvan 466 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde (kort gezegd) dat de verdachte gedurende de proeftijd niet zal reizen vanuit Curaçao en dat zij zich er niet tegen zal verzetten dat haar paspoort onder beheer wordt gesteld van de officier van justitie.
Aan de verdachte is ten laste hetgeen staat vermeld in de dagvaarding in eerste aanleg. Van deze dagvaarding is een fotokopie aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het Hof komt tot een andere strafoplegging, zodat het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de strafoplegging en de strafmotivering dient te worden vernietigd. Voor het overige zal het vonnis waarvan beroep worden bevestigd, omdat het Hof zich ermee verenigt.
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder overweegt het Hof het volgende.
De verdachte heeft getracht met haar mededaders bijna anderhalve kilogram cocaïne per vliegtuig van Curaçao naar Nederland te smokkelen. Verdovende middelen zijn gevaarlijk voor de volksgezondheid en gaan gepaard met diverse vormen van criminaliteit. De internationale drugshandel heeft ernstig ontwrichtende gevolgen voor de samenleving op Curaçao.
Het Hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden passend en geboden. Mede gelet op het grote aantal koerierszaken en de beperkte cellencapaciteit zal het Hof die straf geheel voorwaardelijk opleggen, met als bijzondere voorwaarde een reisverbod van dezelfde duur. Daarbij wordt rekening gehouden met de tijd dat de verdachte, door de inhouding van haar paspoort, al niet naar het buitenland heeft kunnen reizen.
Deze bijzondere voorwaarde strekt ertoe de verdachte ervan te weerhouden wederom een soortgelijke gedraging te begaan als te dezen bewezen is verklaard. Deze maatregel is noodzakelijk vanwege de ernstig ontwrichtende gevolgen die de internationale drugshandel voor de samenleving heeft. Teneinde de verdachte voldoende bewegingsvrijheid te laten, worden reizen binnen de Nederlandse Antillen toegestaan en voorziet de bijzondere voorwaarde in de mogelijkheid van ontheffing van het reisverbod in bijzondere gevallen. Verdachte kan binnen deze grenzen haar leven zonder onoverkomelijke bezwaren voortzetten. Verdachtes vrijheid wordt door het verbod dan ook niet onevenredig beperkt.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte naar Bonaire wil kunnen reizen. Voor reizen tussen Curaçao en Bonaire is niet nodig dat de verdachte in het bezit wordt gesteld van haar paspoort, nu zij die reizen kan maken met een ander geldig identiteitsbewijs, bijvoorbeeld een sedula.
Gelet op het bovenstaande kan wat betreft de bijzondere voorwaarde niet worden volstaan met een reisverbod vanaf "hier" naar Amsterdam, zoals de procureur-generaal heeft gevorderd. Voorts ziet het Hof in het bovenstaande aanleiding een langere proeftijd te bepalen dan de procureur-generaal heeft gevorderd en het GEA heeft opgelegd.
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de opgelegde straf en de motivering daarvan,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden;
beveelt dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij het Hof later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt bepaald op drie jaren, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich tot 27 oktober 2008 zal onthouden van het reizen van de Nederlandse Antillen naar enig ander land, behoudens in bijzondere gevallen na verkrijging van een door het Openbaar Ministerie voor een bepaaldelijk omschreven periode schriftelijk te verlenen ontheffing, dat de veroordeelde zich er niet tegen zal verzetten dat haar paspoort tot 27 oktober 2008 onder beheer wordt gehouden van de officier van justitie en dat de veroordeelde zal nalaten vóór die datum een nieuw paspoort aan te vragen, te verwerven of voorhanden te hebben;
bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak vanaf 28 april 2007 tot 17 juli 2007 in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door G.C.C. Lewin, G.E.M. Polkamp, L.J. de Kerpel-van de Poel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 22 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.