ECLI:NL:OGHNAA:2008:BD9066

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
22 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 1601/04-H-211/07
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringskwestie na verkeersongeval met schade boven verzekerde som

In deze zaak, die voortvloeit uit een verkeersongeval op 5 februari 2002, is de vraag aan de orde of de verzekeringsmaatschappij, Citizens, kon worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding die hoger is dan de verzekerde som van NAF. 150.000,-. De zaak is behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, dat op 22 april 2008 uitspraak deed. De appellante, de naamloze vennootschap Netherlands Antilles & Aruba Assurance Company (NA&A) N.V., had in eerste aanleg een veroordeling gekregen tot betaling aan de benadeelde [geintimeerde] van NAF. 38.060,-, vermeerderd met wettelijke rente. De verzekeraar had eerder een bedrag van NAF. 138.000,14 aan andere slachtoffers en de Staat der Nederlanden uitgekeerd, maar betwistte dat zij meer dan het aan [geintimeerde] toekomende bedrag moest betalen. Het Hof oordeelde dat de verzekeraar niet te goeder trouw had gehandeld, omdat zij bekend was met de vorderingen van andere benadeelden en daarom geen beroep kon doen op de beperking van aansprakelijkheid zoals bedoeld in artikel 6, lid 2 van de Landsverordening aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (LAM). Het Hof hield de beslissing aan om partijen in de gelegenheid te stellen een berekening van de wettelijke rente te overleggen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verzekeraars in situaties met meerdere benadeelden en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met uitkeringen aan slachtoffers.

Uitspraak

UITSPRAAK: 22 april 2008
ZAAKNR.: AR 1601/04-H-211/07
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
NETHERLANDS ANTILLES & ARUBA ASSURANCE COMPANY (NA&A) N.V.,
gevestigd op Curaçao,
voorheen gedaagde, thans appellante,
gemachtigde: mr. G.A. Pieter,
tegen
[geïntimeerde],
wonend op Curaçao,
voorheen eiser, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. R.E. Blaauw en T. Voortman.
Partijen worden hierna Citizens en [geintimeerde] genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (verder: GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen eindvonnis van 5 februari 2007, en de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 13 juni 2005, 6 maart 2006 en 6 november 2006. De inhoud van die vonnissen geldt als hier ingevoegd.
1.2 Citizens is in hoger beroep gekomen van gemelde vonnissen door indiening op 16 maart 2007 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij afzonderlijke memorie van grieven, ingediend op 27 april 2007, heeft Citizens twee grieven aangevoerd, deze toegelicht en geconcludeerd dat het Hof het eindvonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vordering van [geintimeerde] voor zover die meer bedraagt dan het bedrag van NAF. 11.999, alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geintimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties.
1.3 [geintimeerde] heeft een memorie van antwoord ingediend, waarbij hij heeft geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden eindvonnis, met veroordeling van Citizens in de kosten van het hoger beroep.
1.4 Op de daartoe bepaalde dag heeft de gemachtigde van Citizens pleitnotities overgelegd. [geintimeerde] heeft van de mogelijkheid een pleitnotitie in te dienen geen gebruik gemaakt. Vervolgens is vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Citizens is tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van de bestreden vonnissen, zodat zij daarin kan worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. Beoordeling
4.1 Tussen partijen staat vast dat Citizens aansprakelijk is voor de gevolgen van een aanrijding op 5 februari 2002, veroorzaakt door de bestuurder van een bij Citizens ingevolge de Landsverordening aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (verder: LAM) verzekerde auto. Volgens het verzekeringsbewijs was een dekking overeengekomen van NAF. 150.000,-. [geintimeerde] en [mede-slachtoffer] (verder: [mede-slachtoffer]) hebben als inzittenden van de aangereden auto letsel opgelopen en daardoor zowel vermogensschade als immateriële schade geleden. Ook de Staat der Nederlanden (verder: de Staat) heeft, als werkgever van [geintimeerde] en [mede-slachtoffer], schade geleden ten gevolge van de aanrijding.
4.2 In eerste aanleg is Citizens bij vonnis van 6 maart 2006 veroordeeld tot betaling van:
- NAF. 19.450 en € 45,56 (vermeerderd met wettelijke rente) aan [mede-slachtoffer]-[erfgename] (erfgename van [mede-slachtoffer]), en
- € 48.983,93 en NAF. 10.295,65 (vermeerderd met wettelijke rente) aan de Staat der Nederlanden.
Tegen die veroordeling is niet geappelleerd.
4.3 Tussen partijen staat vast dat Citizens op basis van voormelde veroordeling een bedrag van in totaal NAF. 138.000,14 aan [mede-slachtoffer]-[ergename] en de Staat der Nederlanden heeft voldaan. Bij het bestreden eindvonnis heeft het GEA Citizens veroordeeld tot betaling aan [geintimeerde] van NAF. 38.060,- (vermeerderd met wettelijke rente). Dat [geintimeerde] in beginsel recht heeft op vergoeding van dat bedrag staat eveneens, als niet bestreden, vast.
4.4 Het geschil spitst zich in hoger beroep nog slechts toe op de vraag of het GEA Citizens kon veroordelen tot betaling aan [geintimeerde] van meer dan NAF. 11.999,86, zijnde het verschil tussen de verzekerde som ad NAF. 150.000,- en hetgeen reeds betaald is aan [mede-slachtoffer]-[erfgename] en de Staat der Nederlanden.
4.5 De eerste grief is gebaseerd op een onjuiste lezing van het vonnis. Overeenkomstig hetgeen Citizens voorstaat, heeft het GEA immers overwogen dat uit de eerste volzin van artikel 6 lid 2 van de LAM voortvloeit dat de verzekerde som geldt voor alle benadeelden van een gebeurtenis samen.
4.6 Het oordeel van het GEA dat Citizens gehouden is het hele bedrag van NAF. 38.060,- aan [geintimeerde] te betalen, is gebaseerd op de a-contrario uitleg van de tweede volzin van artikel 6, tweede lid, van de LAM. Daarin is bepaald dat de verzekeraar die, onbekend met het bestaan van vorderingen van andere benadeelden, te goeder trouw aan een benadeelde een groter bedrag dan het aan deze toekomende deel heeft uitgekeerd, jegens die andere slechts gehouden blijft tot het beloop van het overblijvende gedeelte van de verzekerde som.
Op goede gronden heeft het GEA overwogen dat Citizens niet te gelden heeft als verzekeraar die, onbekend met het bestaan van de vorderingen van andere benadeelden, te goeder trouw aan de Staat en [mede-slachtoffer]-[ergename] een groter bedrag dan het aan deze toekomende deel heeft uitgekeerd. Terecht heeft het GEA dan ook geconcludeerd dat Citizens zich jegens [geintimeerde] niet kan beroepen op de beperking als bedoeld in de tweede volzin van artikel 6 lid 2 van de LAM.
4.7 Bij pleidooi in hoger beroep heeft Citizens nog aangevoerd dat zij slechts tot betaling van een hoger dan het aan de Staat en [mede-slachtoffer]-[ergename] toekomende evenredige bedrag is overgegaan omdat het GEA haar daar bij vonnis van 6 maart 2006 toe heeft veroordeeld, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis, en omdat de Staat en [mede-slachtoffer]-[ergename] zouden hebben gedreigd met het treffen van executoriale maatregelen.
Het Hof overweegt ter zake dat Citizens het onderhavige verweer eerder had kunnen opwerpen (dan in de akte van 25 september 2006) zodat er in het vonnis van 6 maart 2006 rekening mee had kunnen worden gehouden, dan wel hoger beroep tegen dat vonnis had kunnen instellen. Bovendien had Citizens, nu zij er gezien de tekst van de tweede volzin van artikel 6 lid 2 van de LAM rekening mee moest houden dat zij niet jegens [geintimeerde] zou kunnen volstaan met betaling van NAF. 11.999,86, een executiegeschil kunnen starten betreffende de uitgesproken veroordelingen.
Nu Citizens ten tijde van de betaling aan de Staat en [mede-slachtoffer]-[ergename] op de hoogte was van het bestaan van de vordering van [geintimeerde], zou het ook niet redelijk zijn [geintimeerde] op te zadelen met het verhaal van het hem toekomend aandeel op de medegelaedeerden.
4.8 Gelet op de inhoud van de eerste volzin van artikel 6 lid 2 van de LAM heeft [geintimeerde] in beginsel echter slechts recht op een prorato gedeelte van het bedrag van NAF. 38.060,- vermeerderd met de wettelijke rente (naar evenredigheid van de rechten van de drie gelaedeerden op de verzekerde som ad NAF. 150.000,-). In eerste aanleg heeft [geintimeerde] nog betoogd dat de verzekerde som van NAF. 150.000,- per gelaedeerde geldt. Tegen het andersluidende oordeel van het GEA heeft [geintimeerde] echter niet (incidenteel) geappelleerd, zodat het Hof van dat oordeel dient uit te gaan.
Teneinde te kunnen berekenen welk deel [geintimeerde] toekomt, dient in ieder geval duidelijkheid te bestaan over de hoogte van de hem toekomende wettelijke rente.
4.9 Het Hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte omtrent het voorgaande uit te laten. Daarbij wordt van partijen verwacht dat zij een berekening overleggen van de hoogte van de door het GEA bij vonnis van 5 februari 2007 toegewezen wettelijke rente.
4.10 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
BESLISSING:
Het Hof:
stelt partijen in de gelegenheid zich gelijktijdig bij akte uit te laten omtrent het in 4.8 en 4.9 overwogene;
verwijst de zaak daartoe naar de rol van 27 mei 2008;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. B.M. Mezas, J. de Boer en L.J. de Kerpel-van de Poel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 22 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.