ECLI:NL:OGHNAA:2008:BD7301

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
3 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H-nr. 255/2007 07.5.0.1.16.012
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Corruptie door politieambtenaar op Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 3 juli 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een politieambtenaar, die beschuldigd werd van het aannemen van steekpenningen. De verdachte, een brigadier van politie, werd ervan beschuldigd samen met een andere agent steekpenningen te hebben aangenomen om hun ambtsplicht te verzaken. De zaak kwam voor het Hof na een eerdere veroordeling door het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen op 21 maart 2007, waar de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 252 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de verplichting om 240 uur onbetaalde werkzaamheden te verrichten.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 januari 2008 heeft het Hof de vordering van de procureur-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis in eerste aanleg vroeg. De verdachte en zijn raadsman hebben hun verweer gevoerd. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan de meeste van de tenlastegelegde feiten. Het Hof sprak de verdachte vrij van de meeste beschuldigingen, maar achtte het wel bewezen dat hij als ambtenaar een gift had aangenomen, wat in strijd was met zijn plicht.

Het Hof oordeelde dat de verdachte, door steekpenningen te accepteren, het vertrouwen in de politie ernstig had geschaad. De strafmaat werd bepaald door de ernst van het bewezen feit en de noodzaak van een afschrikwekkende werking van de straf. Het Hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf op van 252 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met dezelfde voorwaarden als eerder opgelegd. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de opgelegde straf. Het vonnis werd uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

Uitspraak: 3 juli 2008
H-nr. 255/2007
Parketnummer: 07.5.0.1.16.012
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
S T R A F V O N N I S
gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 21 maart 2007
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren in Aruba [geboortedatum] 1975,
wonende op Sint Maarten.
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 31 januari 2008 op St. Maarten.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. M.L.A. Angela, en van hetgeen door verdachte en diens raadsman mr. D. Brison naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
In eerste aanleg is verdachte, ter zake van het onder 2 en 3 meest subsidiair tenlastegelegde, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 252 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte 240 uur onbetaalde werkzaamheden zal verrichten.
De telastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen staat vermeld in de dagvaarding in eerste aanleg, met inachtneming van de gevorderde en toegewezen wijziging. Van deze dagvaarding en de wijziging zijn fotokopieën aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het Hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het Hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair en subsidiair, onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair, en onder 3 primair en subsidiair, is tenlastegelegd en spreekt verdachte om die reden daarvan vrij. Ter toelichting van de vrijspraak van het onder 2 meest subsidiair tenlastegelegde – de (enige) variant die volgens de procureur-generaal bewezen kon worden verklaard – diene het volgende.
A.J. Thomas, inspecteur van politie en op 20 december 2006 optredend als teambegeleider voor de avonddienst, heeft verklaard dat ten tijde van de aanhouding op 20 december 2006 van [illegaal persoon] de afspraak gold om – vanwege volle cellen – geen illegalen meer naar de politiewacht te brengen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte (bekendheid met) het bestaan van die afspraak bevestigd. Toen [illegaal persoon] was gearresteerd en meegenomen in de politiewagen heeft inspecteur Thomas ook nog gebeld met de mededeling dat de politiecellen vol zaten, dat er geen ruimte meer was voor illegalen en dat de verdachte [illegaal persoon] moest laten gaan. Gezien die afspraak en opdracht kan niet bewezen worden dat, als tenlastegelegd, verdachte is bewogen om “in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten” door ervoor te zorgen dat [illegaal persoon] niet in vreemdelingendetentie zou worden genomen en/of gehouden.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend wordt bewezen geacht hetgeen de verdachte is tenlastegelegd onder 3, meer subsidiair, met dien verstande:
dat hij, in de periode van 10 tot en met 14 december 2006 op het Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander, als ambtenaar een gift, te weten een geldsbedrag heeft aangenomen van [eigenaar restaurant], wetende dat deze gift hem en/of zijn mededader werd gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten, te weten: het buiten de voorgeschreven ambtelijke procedures om, er voor zorgen dat de [naam restaurant] niet zou worden gesloten en/of de zuster van [eigenaar restaurant] van [naam restaurant] niet in vreemdelingendetentie zou worden genomen.
Hetgeen onder 3 meer subsidiair, meer of anders is tenlastegelegd is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd (cursief). Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De bewijsmiddelen
Het Hof grond zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
1. Een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt en op 29 december 2006 gesloten en getekend door G.J.S. Krips, hoofdinspecteur bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, standplaats Sint Maarten, als bijlage 9 behorend bij pv. nummer: 478/JD/06 d.d. 09-02-07, voor zover inhoudende, als verklaring van [eigenaar restaurant], -zakelijk weergegeven-:
Op 13 of 14 december 2006 omstreeks 20.00 uur bevond ik mij in mijn restaurant “[naam restaurant]”. Ik was samen met mijn zus. Twee politiemannen kwamen mijn restaurant binnen. De dikke agent sprak mij aan. Hij vroeg mij naar de vergunning voor het restaurant en de verblijfsvergunning voor mij en mijn zus. Ik legde hem uit dat de vergunning voor het restaurant nog in behandeling was en dat mijn zus geen verblijfsvergunning heeft. Ik zag dat de agent zijn handboeien te voorschijn haalde. Hij zei dat wij opgesloten zouden worden. Vervolgens zag ik dat de agent zijn cellulair nam, een nummer indrukte en met iemand sprak. Hierna gaf hij mij zijn cellulair en kreeg ik een man aan de lijn die chinees sprak. De chinees vroeg mij wie ik was, waar mijn zaak was gevestigd en wat mijn probleem was. Ik legde hem alles uit. Vervolgens zei hij dat mijn zus een probleem had. Verder zei hij dat indien ik de agenten geld zou geven, zij mij met rust zullen laten. Ik zei dat ik US$ 1.500,- kon betalen. Ik zei dat ik het geld tegen 22.00 uur kon hebben. Hij zei dat wanneer ik het geld had ik hem moest bellen en hij gaf mij het nummer. Vervolgens gaf ik de cellulair terug aan de dikke agent. Ik zag dat de agent met de man aan de lijn sprak. Na afloop van het gesprek zei de agent tegen mij om met niemand over het gebeurde te praten. Toen ik het geld bijeen had belde ik naar het nummer van de chinees. Ik reed naar hem toe en gaf het geld.
2. Een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt en op 9 januari 2007 gesloten en getekend door E.A. de Cuba, hoofdagent bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, standplaats Sint Maarten, als bijlage 24 behorend bij pv. nummer: 478/JD/06 d.d. 09-02-07, voor zover inhoudende, als verklaring van [eigenaar restaurant], -zakelijk weergegeven-:
De man die ik aan de telefoon van de agent kreeg te spreken zei mij dat hij naar mijn zaak zou komen. Ongeveer 15 minuten later arriveerde bij het restaurant de beheerder van een bar op de Pondfill. Ik ken hem bij de naam [beheerder van bar]. [beheerder van bar] sprak toen met de politie. Hij zei mij toen hetgeen ik in mijn vorige verklaring heb verklaard. Ik word hier [eigenaar restaurant] genoemd.
3. Een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt en op 7 januari 2007 gesloten en getekend door E.A. de Cuba, hoofdagent bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, standplaats Sint Maarten, als bijlage 21 behorend bij pv. nummer: 478/JD/06 d.d. 09-02-07, voor zover inhoudende, als verklaring van [beheerder van bar] , -zakelijk weergegeven-:
Ik word door u van een aangifte van afpersing van de man genaamd [eigenaar restaurant] in kennis gesteld. Ik herinner mij dat ik in de maand december 2006 gebeld werd op mijn cellulaire telefoon. Ik kreeg [eigenaar restaurant] aan de lijn. Hij zei me dat op dat moment zijn zaak door de politie werd gecontroleerd. Hij vertelde mij dat er problemen waren met de vergunning van zijn zaak. Ik ben toen daarheen gegaan. Ik zag dat [eigenaar restaurant] en zijn zus er waren en twee politiemannen, waaronder de agent [verdachte]. [verdachte] zei mij dat de zaak geen vergunning had en dat de zuster illegaal op het eiland was. [verdachte] zei me om hen het bedrag van US$ 1.500,- te laten betalen. [verdachte] zei dat als er niet betaald werd zij aangehouden zouden worden en de zaak gesloten zou worden. [eigenaar restaurant] zei dat hij het geld zou gaan ophalen. Omstreeks 22.00 uur kwam [eigenaar restaurant] bij mijn bar en gaf mij een bruin papierenzakje met geld. Hij vroeg mij of ik het geld aan de politie kon overhandigen. Omstreeks 23.00 uur werd ik in de bar aangesproken door de collega van [verdachte], die eerder die avond met [verdachte] in de bar van [eigenaar restaurant] was. Hij vroeg mij om de “thing”. Ik gaf hem het geld in het bruinkleurige zakje.
4. Een proces-verbaal van confrontatie verdachten [verdachte] en [beheerder van bar], in de wettelijke vorm opgemaakt en op 19 januari 2007 gesloten en getekend door G.H. York, inspecteur van politie bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, standplaats Sint Maarten, als bijlage 36 behorend bij pv. nummer: 478/JD/06 d.d. 09-02-07, voor zover inhoudende, als relaas van G.H. York:
Op donderdag 18 januari 2007 confronteerde ik (…) de verdachten in deze, de mannen die respectievelijk opgaven te zijn genaamd [verdachte] geboren op Aruba, [geboortedatum] 1975 en wonende te [adres] (…) en: [beheerder van bar] geboren te China (…) zakenman ([naam Bar & Restauran]), en
als verklaring van [beheerder van bar], -zakelijk weergegeven-:
You ask me if I know the gentleman sitting in the chair in front of me. Yes I know him as [verdachte]. He is my good friend. I am the owner of [naam Bar & Restaurant]. He does come to my bar.
5. Een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt en op 7 januari 2007 gesloten en getekend door G.H. York, inspecteur bij het Korps Politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, standplaats Sint Maarten, als bijlage 13 behorend bij pv. nummer: 478/JD/06 d.d. 09-02-07, voor zover inhoudende, als verklaring van verdachte, -zakelijk weergegeven-:
It was in december 2006 when [collega] and I controlled the [naam restaurant]. The owner did not have his business license with him. His sister was there also. She did not have any papers to be on the island. I decided to phone my friend, the owner of [naam Bar & Restaurant]. He came across to [naam restaurant].
Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezene levert op:
3 meer subsidiair:
medeplegen van als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat zij hem gedaan wordt ten einde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, strafbaar gesteld bij artikel 379 aanhef en onder 1º jo. 49 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen;
Het bewezene is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
De op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Verdachte heeft als brigadier van politie tezamen met een andere agent steekpenningen aangenomen om hun ambtsplicht te verzaken. Dat is een vorm van corruptie die het vertrouwen in de politie op ernstige wijze schaadt. Juist van een politie-functionaris mag een onberispelijk optreden verwacht worden. Verdachte heeft zich van het algemeen belang en het belang van het Korps Politie Sint Maarten niets aangetrokken en was kennelijk slechts uit op geldelijk gewin.
Hier past een forse straf. Het Hof is - met eenparigheid van stemmen - van oordeel dat aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde misdrijf, en de generaal preventieve werking van strafoplegging slechts recht wordt gedaan wanneer, ondanks het feit dat verdachte thans van feit 2 wordt vrijgesproken, dezelfde strafoplegging, te weten een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, volgt als in eerste aanleg.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, 17c, 17d en 31 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen.
RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN
Het Hof:
Vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats op St. Maarten van 21 maart 2007 en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd onder 1 primair en subsidiair, onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair, en onder 3 primair en subsidiair, en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 meer subsidiair tenlastegelegde, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Kwalificeert het bewezene als vorenomschreven.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 252 dagen.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 180 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel zich gedurende die proeftijd op een andere wijze heeft misdragen, of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte, ter voorkoming van tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf, volgens de voorschriften en de aanwijzingen – ook voor wat betreft de voortgang – te geven door of namens de Stichting Reclassering te Sint Maarten, gedurende 240 uren onbetaalde werkzaamheden in het kader van dienstverlening zal hebben verricht, welke werkzaamheden dienen te zijn aangevangen binnen 3 maanden na het ingaan van de proeftijd en binnen 6 maanden na die aanvang dienen te zijn voltooid.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 21 maart 2007.
Dit vonnis is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, B.M. Mezas en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 3 juli 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.