ECLI:NL:OGHNAA:2007:BG3810

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
29 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
195 HLAR 23/07
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergunning tot tijdelijk verblijf op basis van strafrechtelijke veroordeling

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 29 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een vergunning tot tijdelijk verblijf aan de appellant. De appellant had eerder een aanvraag ingediend die door de gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten, namens de minister van Justitie, was afgewezen. De appellant was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf voorwaardelijk, wegens mishandeling met gebruikmaking van een vuurwapen. De appellant stelde dat de strafbare feiten, die bijna acht jaar geleden hadden plaatsgevonden, hem niet meer mochten worden tegengeworpen bij de beslissing over zijn toelating. Hij voerde aan dat zijn strafblad na acht jaar zou zijn geschoond en dat hij daardoor recht had op de vergunning. Het Hof oordeelde echter dat er in de Landsverordening toelating en uitzetting (LTU) geen bepaling is die stelt dat een vreemdeling na acht jaar geen strafrechtelijke veroordeling meer tegengeworpen kan worden. Het Hof bevestigde dat de appellant gedurende de afgelopen jaren niet rechtmatig op Sint Maarten had verbleven, aangezien hij geen geldige verblijfstitel had. De klachten van de appellant werden verworpen, en de eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg werd bevestigd. Het Hof concludeerde dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard waren die de weigering van de vergunning konden rechtvaardigen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

195 HLAR 23/07
Datum uitspraak: 29 november 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend op [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 14 maart 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten, namens de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 16 juli 2006 heeft de gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: de gezaghebber) namens de minister van Justitie (hierna: de minister) een aanvraag van appellant om hem een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 14 maart 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: het Gerecht), het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij het Hof ingekomen op 25 april 2007, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2007, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In hoger beroep klaagt appellant dat, samengevat weergegeven, het Gerecht, door het beroep ongegrond te verklaren, heeft miskend dat het strafbare feit, ter zake waarvan hij is veroordeeld en welke veroordeling aan de weigering ten grondslag is gelegd, hem niet meer mocht worden tegengeworpen en hij door de weigering onevenredig zwaar wordt gestraft. Daartoe voert hij aan dat dat feit zich bijna acht jaar geleden heeft voorgedaan en een strafblad na acht jaar wordt geschoond.
Voorts heeft het Gerecht volgens appellant, door te overwegen dat hij de afgelopen twee jaar niet rechtmatig op Sint Maarten heeft verbleven, miskend dat de gezaghebber hem, nadat hij het onvoorwaardelijke deel van zijn straf had uitgezeten, niet heeft verwijderd en aldus zijn verblijf hier te lande heeft geduld.
2.1.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de LTU), voor zover thans van belang, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister met het oog op de openbare orde of het algemeen belang worden geweigerd.
2.1.2. Niet in geschil is dat appellant bij vonnis van het Gerecht van 4 oktober 2000 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf voorwaardelijk, wegens mishandeling, gepleegd met gebruikmaking van een vuurwapen en overtreding van de Vuurwapenverordening 1930. In de LTU, noch elders, is bepaald dat een vreemdeling een strafrechtelijke veroordeling na acht jaar niet meer kan worden tegengeworpen bij de beslissing over diens toelating. Dat een strafblad, naar gesteld, na acht jaren wordt geschoond, is geen zodanige bepaling.
Het Gerecht heeft voorts terecht overwogen dat appellant de afgelopen jaren niet rechtmatig op Sint Maarten heeft verbleven, nu niet in geschil is dat hij in die tijd niet over een geldige verblijfstitel beschikte. Dat appellant, naar hij heeft gesteld, niet is verwijderd, betekent niet dat zijn verblijf hier te lande de afgelopen twee jaar niet onrechtmatig was.
De klachten falen.
2.2. Appellant klaagt ten slotte dat het Gerecht heeft miskend dat er klemmende redenen van humanitaire aard zijn, in verband waarmee hem de gevraagde vergunning niet mocht worden geweigerd. Daartoe voert hij aan dat zijn familie hier te lande rechtmatig verblijf heeft en hij investeringen op Sint Maarten heeft gedaan.
2.2.1. Nu appellant deze gestelde omstandigheden niet aan de aanvraag ten grondslag heeft gelegd, zodat daarover door het bestuur bij de beschikking daarop kon worden geoordeeld, faalt dit betoog reeds om die reden.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,