ECLI:NL:OGHNAA:2007:BG3799
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
- Hoger beroep
- H.L. Wattel
- R.W.L. Loeb
- A.W.M. Bijloos
- Rechtspraak.nl
Weigering van vergunningen tot tijdelijk verblijf op basis van de Landsverordening toelating en uitzetting
In deze zaak gaat het om de weigering van vergunningen tot tijdelijk verblijf voor vier appellanten, die zich zonder rechtsgeldige verblijfstitel op Curaçao bevonden. De gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao had op 27 mei 2006 aanvragen van de appellanten om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen. De appellanten stelden dat zij op basis van een eerder verleend verlof om een aanvraag in te dienen, recht hadden op verblijf. Het Gerecht in eerste aanleg verklaarde hun beroep ongegrond, waarna de appellanten hoger beroep instelden bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
De kern van de zaak draait om artikel 9 van de Landsverordening toelating en uitzetting (LTU), dat de voorwaarden voor het verlenen van vergunningen tot tijdelijk verblijf regelt. Het Hof oordeelde dat de vergunningen konden worden geweigerd op basis van de openbare orde en het algemeen belang, en dat het Gerecht niet hoefde te onderzoeken of de minister ook op andere gronden de vergunningen had kunnen weigeren. De appellanten voerden aan dat zij in Curaçao een bestaan hadden opgebouwd en dat hun kinderen goed presteerden op school, maar het Hof oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de weigering te rechtvaardigen.
Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de vergunningen te weigeren. De klachten van de appellanten werden als ongegrond afgewezen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 november 2007, waarbij de rechters de beslissing in naam der Koningin bevestigden.