ECLI:NL:OGHNAA:2007:BG1597

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
130 HLAR 04/06
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekennen gehandicaptenuitkering en terugvordering ten onrechte betaalde uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die in Aruba woont en die een verzoek om toekenning van een gehandicaptenuitkering heeft ingediend. De directeur van de Directie Sociale Zaken heeft dit verzoek op 26 mei 2004 afgewezen en daarnaast de bijstandsuitkering van de appellant met Afl. 70,00 per maand verlaagd, alsook een bedrag van Afl. 7.995,- teruggevorderd dat ten onrechte aan hem was betaald. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de Minister van Sociale Zaken en Infrastructuur heeft dit bezwaar op 31 maart 2005 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de appellant beroep ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, maar dit beroep werd op 18 januari 2006 niet-ontvankelijk verklaard.

De appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De beroepstermijn eindigde op 12 mei 2005, maar het beroepschrift was pas op 13 mei 2005 ingediend. De appellant stelde dat hij het beroepschrift op 12 mei 2005 had afgegeven, maar het Hof heeft geen bewijs gevonden dat dit het geval was. De appellant heeft ook aangevoerd dat zijn gezondheid en financiële situatie hem belemmerden om tijdig te reageren, maar het Hof heeft geoordeeld dat dit geen reden was om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

Uiteindelijk heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba de uitspraak van het Gerecht bevestigd en geoordeeld dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 9 januari 2007.

Uitspraak

130 HLAR 04/06
Datum uitspraak: 9 januari 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 18 januari 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Sociale Zaken en Infrastructuur.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 26 mei 2004 heeft de directeur van de Directie Sociale Zaken een verzoek van appellant om toekenning van een gehandicaptenuitkering afgewezen, zijn bijstandsuitkering met ingang van juni 2004 met Afl. 70,00 per maand verlaagd en het ten onrechte aan hem betaalde ten bedrage van Afl. 7.995,- van hem teruggevorderd.
Bij beschikking van 31 maart 2005 heeft de Minister van Sociale Zaken en Infrastructuur (hierna: de Minister) het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 januari 2006 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het door appellant daartegen ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij ongedateerde brief, bij het Gerecht ingekomen op 1 maart 2006, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 13 april 2006, ingekomen op dezelfde dag, heeft de Minister van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september en 20 november 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en de Minister, vertegenwoordigd door A. Lumenier en H. Tromp, beiden ambtenaar in dienst van de Directie Sociale Zaken, en mr. V.M. Emerencia, ambtenaar in dienst van de Directie Juridische Zaken, zijn verschenen. Voorts is op 20 november 2006 als getuige gehoord O.L. Becker, griffiemedewerkster.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken en gaat deze in op de dag na die waarop de beslissing op het bezwaarschrift is gedagtekend.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, wordt een beroepschrift niet ontvankelijk verklaard, indien het is ingediend voordat de termijn is ingegaan of nadat de termijn is verstreken.
Ingevolge het derde lid blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet ontvankelijkverklaring op die grond achterwege, indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt.
2.2. Appellant klaagt dat het Gerecht, door zijn beroep niet ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat hij het beroepschrift op 12 mei 2005, derhalve binnen de daartoe gestelde termijn, zij het niet ondertekend, ter griffie van het Gerecht heeft afgegeven en het de volgende dag alsnog heeft ondertekend.
2.3. Het betoog faalt. De beslissing op het door appellant gemaakte bezwaar is gedagtekend 31 maart 2005. De beroepstermijn eindigde derhalve op 12 mei 2005. Uit het getuigenverhoor, noch anderszins, is gebleken dat in dit geval is afgeweken van de door de griffie bij ontvangst van een beroepschrift gewoonlijk toegepaste werkwijze. Evenmin is uit het overzicht van de op 12 mei 2006 gevoerde uitgaande telefoongesprekken van het Gerecht gebleken dat, zoals appellant stelt, een griffiemedewerkster op die dag naar hem heeft getelefoneerd met de mededeling dat hij is vergeten zijn beroepschrift te ondertekenen. Het Gerecht heeft het er, nu de door appellant gestelde gang van zaken evenmin strookt met het door hemzelf in een bijlage bij het beroepschrift onder g gestelde, namelijk “dat eiser tot op heden 13 mei 2005 door twee (2) chirurgen is onderzocht […]”, terecht voor gehouden dat het beroepschrift op 13 mei 2005 en derhalve niet binnen de daartoe gestelde termijn is ingediend.
Dat appellant, naar hij stelt, een gebrekkige gezondheid heeft en zich in een precaire financiële situatie bevindt, heeft het Gerecht voorts terecht geen aanleiding gegeven voor het oordeel dat appellant het beroepschrift heeft ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2007