ECLI:NL:OGHNAA:2007:BF4233

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
29 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
207 HLAR 35/07
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een vergunning tot verblijf en de rol van belanghebbenden in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om de weigering van de gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten om een vergunning tot verblijf te verlenen aan een vreemdeling. De aanvraag werd op 21 maart 2006 afgewezen, waarna de werkgeefster bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 28 september 2006 ongegrond verklaard. De vreemdeling en de werkgeefster gingen in beroep bij het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, dat op 10 april 2007 de beschikking van de gezaghebber vernietigde en het bezwaar van de werkgeefster niet-ontvankelijk verklaarde. Hierop hebben appellanten hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.

Tijdens de zitting op 28 september 2007 werd de zaak behandeld. De werkgeefster stelde dat het Gerecht had miskend dat zij door de afwijzing van de vergunning rechtstreeks in haar belang was getroffen. Het Hof oordeelde echter dat bij de beslissing om een vergunning tot verblijf te verlenen of te weigeren, enkel het belang van de vreemdeling zelf relevant is. De werkgeefster kan niet als belanghebbende worden aangemerkt in de zin van de wet, omdat de afwijzing van de vergunning niet direct op haar belangen van toepassing is.

De vreemdeling had geen bezwaar gemaakt tegen de eerdere beschikking, maar had wel beroep ingesteld tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van de werkgeefster. Het Hof bevestigde dat het Gerecht terecht de beschikking van 28 september 2006 had vernietigd en dat het niet nodig was om de gronden van beroep van de vreemdeling te onderzoeken. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

207 HLAR 35/07
Datum uitspraak: 29 november 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de naamloze vennootschap "Pavan N.V.", gevestigd op Sint Maarten,
2. [de vreemdeling], wonend [woonplaats]
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 10 april 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
de gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten, namens de minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 21 maart 2006 heeft de gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: de gezaghebber) namens de minister van Justitie (hierna: de minister) een aanvraag van appellant (hierna: de vreemdeling) om hem een vergunning tot verblijf te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 28 september 2006 is het daartegen door appellante (hierna: de werkgeefster) gemaakte bezwaar namens de minister ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd, het bezwaar van de werkgeefster tegen de weigering de vreemdeling een vergunning tot verblijf te verlenen en de weigering van het bestuurscollege van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: het bestuurscollege) om ten behoeve van de vreemdeling een tewerkstellingsvergunning te verlenen niet-ontvankelijk verklaard en de gezaghebber bevolen het beroepschrift (lees: bezwaarschrift), voor zover zich dat richt tegen de weigering een tewerkstellingsvergunning te verlenen, ter nadere behandeling in handen te stellen van het bestuurscollege.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij het Hof binnengekomen op 22 mei 2007, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. G.C. Richardson-Nicolaas, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. F.J. Leysen, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De werkgeefster klaagt dat, samengevat weergegeven, het Gerecht, door te overwegen dat haar bezwaar tegen de beschikking van 21 maart 2006 niet-ontvankelijk is, heeft miskend dat zij door de afwijzing rechtstreeks in haar belang is getroffen.
2.1.1. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 mei 2005 in zaak nr. 68 HLAR 38/04), is bij de beschikking om een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen of te weigeren slechts het belang van de desbetreffende vreemdeling rechtstreeks betrokken. Het Gerecht heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de minister de werkgeefster ten onrechte in het door deze tegen de weigering de vreemdeling een vergunning tot voorlopig verblijf te verlenen gemaakte bezwaar heeft ontvangen. Dat uit de afwijzing voor de werkgeefster, als gesteld, nadelige gevolgen voortvloeien, maakt niet dat deze door die afwijzing rechtstreeks in haar belang is getroffen in evenbedoelde zin. De grief faalt.
2.2. De vreemdeling klaagt dat, samengevat weergegeven, het Gerecht zijn gronden van beroep ten onrechte niet heeft onderzocht.
2.2.1. De vreemdeling heeft tegen de beschikking van 21 maart 2006 geen bezwaar gemaakt. Bij brief van 8 november 2006 heeft hij beroep ingesteld tegen de beschikking van 28 september 2006 op het door de werkgeefster tegen de beschikking van 21 maart 2006 gemaakte bezwaar. Nu uit het vorenoverwogene volgt dat het Gerecht de beschikking van 28 september 2006 terecht heeft vernietigd, is het evenzeer terecht aan een beoordeling van de gronden van beroep van de vreemdeling tegen de ongegrondverklaring van het door de werkgeefster gemaakte bezwaar niet toegekomen. Ook deze grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,