207 HLAR 35/07
Datum uitspraak: 29 november 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de naamloze vennootschap "Pavan N.V.", gevestigd op Sint Maarten,
2. [de vreemdeling], wonend [woonplaats]
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 10 april 2007 in het geding tussen:
de gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten, namens de minister van Justitie.
Bij beschikking van 21 maart 2006 heeft de gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: de gezaghebber) namens de minister van Justitie (hierna: de minister) een aanvraag van appellant (hierna: de vreemdeling) om hem een vergunning tot verblijf te verlenen afgewezen.
Bij beschikking van 28 september 2006 is het daartegen door appellante (hierna: de werkgeefster) gemaakte bezwaar namens de minister ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 april 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd, het bezwaar van de werkgeefster tegen de weigering de vreemdeling een vergunning tot verblijf te verlenen en de weigering van het bestuurscollege van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: het bestuurscollege) om ten behoeve van de vreemdeling een tewerkstellingsvergunning te verlenen niet-ontvankelijk verklaard en de gezaghebber bevolen het beroepschrift (lees: bezwaarschrift), voor zover zich dat richt tegen de weigering een tewerkstellingsvergunning te verlenen, ter nadere behandeling in handen te stellen van het bestuurscollege.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij het Hof binnengekomen op 22 mei 2007, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. G.C. Richardson-Nicolaas, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. F.J. Leysen, advocaat, zijn verschenen.
2.1. De werkgeefster klaagt dat, samengevat weergegeven, het Gerecht, door te overwegen dat haar bezwaar tegen de beschikking van 21 maart 2006 niet-ontvankelijk is, heeft miskend dat zij door de afwijzing rechtstreeks in haar belang is getroffen.
2.1.1. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 mei 2005 in zaak nr. 68 HLAR 38/04), is bij de beschikking om een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen of te weigeren slechts het belang van de desbetreffende vreemdeling rechtstreeks betrokken. Het Gerecht heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de minister de werkgeefster ten onrechte in het door deze tegen de weigering de vreemdeling een vergunning tot voorlopig verblijf te verlenen gemaakte bezwaar heeft ontvangen. Dat uit de afwijzing voor de werkgeefster, als gesteld, nadelige gevolgen voortvloeien, maakt niet dat deze door die afwijzing rechtstreeks in haar belang is getroffen in evenbedoelde zin. De grief faalt.
2.2. De vreemdeling klaagt dat, samengevat weergegeven, het Gerecht zijn gronden van beroep ten onrechte niet heeft onderzocht.
2.2.1. De vreemdeling heeft tegen de beschikking van 21 maart 2006 geen bezwaar gemaakt. Bij brief van 8 november 2006 heeft hij beroep ingesteld tegen de beschikking van 28 september 2006 op het door de werkgeefster tegen de beschikking van 21 maart 2006 gemaakte bezwaar. Nu uit het vorenoverwogene volgt dat het Gerecht de beschikking van 28 september 2006 terecht heeft vernietigd, is het evenzeer terecht aan een beoordeling van de gronden van beroep van de vreemdeling tegen de ongegrondverklaring van het door de werkgeefster gemaakte bezwaar niet toegekomen. Ook deze grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Wattel
Voorzitter
w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,