ECLI:NL:OGHNAA:2007:BF4150

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
29 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
210 HLAR 38/07
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergunning voor kredietinstelling door de Centrale Bank van Aruba

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Centrale Bank van Aruba tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin de intrekking van de vergunning van de 'Cooperativa di Ahorro y Prestamo Aruba' (CAPA) door de Bank werd vernietigd. De Bank had op 12 mei 2006 de vergunning van CAPA ingetrokken, omdat deze niet voldeed aan de verplichtingen om gecertificeerde jaarrekeningen in te dienen. CAPA had hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Bank verklaarde dit bezwaar ongegrond. Het Gerecht oordeelde echter op 2 juli 2007 dat de Bank niet in redelijkheid tot intrekking had kunnen besluiten, omdat het Gerecht feiten en omstandigheden had betrokken die na de beschikking van de Bank waren opgekomen.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft het hoger beroep van de Bank op 29 november 2007 behandeld. De Bank betoogde dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat zij niet in redelijkheid tot intrekking had kunnen besluiten, en dat het Gerecht feiten had betrokken die niet relevant waren voor de beoordeling van de oorspronkelijke beschikking. Het Hof oordeelde dat de Bank in redelijkheid had kunnen besluiten tot intrekking van de vergunning, omdat CAPA structureel niet aan haar verplichtingen voldeed. Het Hof vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het beroep van CAPA ongegrond. Dit besluit benadrukt de beoordelingsvrijheid van de Bank bij het uitoefenen van haar toezicht op kredietinstellingen en de noodzaak voor kredietinstellingen om aan hoge eisen te voldoen met betrekking tot transparantie en verantwoording.

Uitspraak

210 HLAR 38/07
Datum uitspraak: 29 november 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Centrale Bank van Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 2 juli 2007 in het geding tussen:
de vereniging "Cooperativa di Ahorro y Prestamo Aruba", gevestigd in Aruba,
en
appellante.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 12 mei 2006 heeft appellante (hierna: de Bank) de aan de vereniging "Cooperativa di Ahorro y Prestamo Aruba" (hierna: CAPA) voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling verleende vergunning ingetrokken.
Bij beschikking van 31 oktober 2006 heeft de Bank het door CAPA daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het door CAPA daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en die beschikking vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de Bank bij brief van 26 juli 2007, bij het Hof ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 10 september 2007 heeft CAPA een reactie ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2007, waar de Bank, vertegenwoordigd door mr. J.P. Sjiem Fat, advocaat, en CAPA, vertegenwoordigd door mr. E.J. Duijneveld, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Bank betoogt dat het Gerecht aan zijn oordeel dat zij niet in redelijkheid tot de intrekking heeft kunnen besluiten, ten onrechte omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die dateren van na de beschikking van 31 oktober 2006 en aldus heeft miskend dat het bezwaarschrift haar geen aanleiding gaf om de intrekking niet te handhaven.
2.1.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Landsverordening toezicht kredietwezen (hierna: de Ltk), voor zover thans van belang, oefent de Bank toezicht uit op de in Aruba gevestigde kredietinstellingen.
Ingevolge artikel 4 is het een in Aruba gevestigde onderneming of instelling verboden het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen, tenzij zij daartoe van de Bank een vergunning heeft gekregen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, onder c, voor zover thans van belang, kan de Bank een vergunning, als bedoeld in artikel 4, intrekken, indien de kredietinstelling niet voldoet aan het bij of krachtens de artikelen 22, eerste of derde lid, of 23, eerste lid, bepaalde.
Ingevolge artikel 22, tweede lid, voor zover thans van belang, dient een kredietinstelling jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar haar jaarrekening bij de Bank in.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, is de jaarrekening van een kredietinstelling voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid van de gegevens daarin, ondertekend door een accountant.
2.1.2. Het betoog slaagt. Niet in geschil is dat CAPA ten tijde van de beschikking van 31 oktober 2006 niet aan de in artikel 22, tweede lid, gelezen in verbinding met artikel 23, eerste lid, van de Ltk neergelegde verplichtingen voldeed. Voorts verdraagt het zich niet met het karakter van de door de rechter te verrichten toetsing om feiten en omstandigheden die zijn opgekomen na de in rechte bestreden beschikking bij de beoordeling van die beschikking te betrekken. Door bij zijn beoordeling te betrekken dat CAPA, naar gesteld, ten tijde van de behandeling van de zaak ter zitting op 15 juni 2007 wel aan bedoelde verplichtingen voldeed, heeft het Gerecht dat ten onrechte wel gedaan.
2.2. Hetgeen de Bank verder naar voren heeft gebracht met betrekking tot het wettelijk toelaatbaar achten van voorwaardelijke intrekking van de vergunning, faalt als gericht tegen een door het Gerecht louter ten overvloede gegeven overweging.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep van CAPA ongegrond verklaren. Daartoe overweegt het als volgt.
Het intrekken van een vergunning, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder c, van de Ltk, betreft een bevoegdheid bij het uitoefenen waarvan de Bank door de rechter te respecteren beoordelingsvrijheid toekomt. Aan de intrekking heeft de Bank ten grondslag gelegd dat, omdat CAPA structureel niet aan haar verplichting tot overlegging van gecertificeerde jaarrekeningen heeft voldaan, de Bank in de uitoefening van het toezicht, haar opgedragen bij artikel 2, eerste lid, van de Ltk, werd belemmerd, zodat zij het algemeen belang bij het toezicht op het kredietwezen, alsmede de belangen van de kredietnemers bij CAPA onvoldoende kon behartigen.
CAPA heeft niet gemotiveerd betwist dat de uitoefening van het toezicht belemmerd is, als door de Bank gesteld. Het in beroep aangevoerde geeft geen grond voor het oordeel dat de Bank zich onder die omstandigheden niet in redelijkheid op voormeld standpunt heeft kunnen stellen en daaraan het gevolg heeft kunnen verbinden dat de verleende vergunning diende te worden ingetrokken. Daarbij is mede van belang dat de Bank aan degene die het bedrijf van kredietinstelling wenst uit te oefenen hoge eisen mag stellen wat betreft het bieden van inzicht in diens doen en laten.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, van 2 juli 2007 in zaak no. Lar 3647 van 2006;
II. verklaart het bij het Gerecht in die zaak tegen de beschikking van de Centrale Bank van Aruba van 31 oktober 2006, kenmerk LAR/K-155, ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Voorzitter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007
Verzonden: