ECLI:NL:OGHNAA:2007:BF4110

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
29 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
211 HLAR 39/07
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor reclamemast op perceel Savaneta 339

In deze zaak gaat het om de weigering van de minister van Infrastructuur om een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een reclamemast op het perceel Savaneta 339. De minister had op 16 februari 2006 beleid vastgesteld dat de maximaal toelaatbare bouwhoogte in het gebied 12 meter is. De aangevraagde reclamemast overschrijdt deze hoogte, en er zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de minister zouden kunnen nopen om van dit beleid af te wijken. De minister heeft geconcludeerd dat de mast de omgeving ontsiert, wat de basis vormde voor de weigering van de vergunning.

Appellante, de naamloze vennootschap "Romar Trading Co. N.V.", heeft bezwaar aangetekend tegen deze beslissing. Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 3 oktober 2007 heeft de advocaat van appellante, mr. J.L. Peterson, de argumenten toegelicht, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. M.B. Boyce.

Het Hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de mast de omgeving ontsiert. De beslissing om van het advies van de bezwaaradviescommissie af te wijken is voldoende gemotiveerd. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 29 november 2007.

Uitspraak

211 HLAR 39/07
Datum uitspraak: 29 november 2007
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap "Romar Trading Co. N.V.", gevestigd in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 2 juli 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Infrastructuur.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 5 mei 2005 heeft de minister van Infrastructuur (hierna: de minister) geweigerd appellante bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een reclamemast op het perceel Savaneta 339 (hierna: het perceel).
Bij beschikking van 12 maart 2007 heeft de minister het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2007 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 10 augustus 2007, bij het Hof ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 17 september 2007 heeft de minister van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.L. Peterson, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.B. Boyce, ambtenaar in dienst bij het Land, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 22, aanhef en onder e, van de Bouw- en woningverordening, voor zover thans van belang, is een beslissing tot gehele of gedeeltelijke weigering van een bouwvergunning steeds met redenen omkleed en kan deze gegrond zijn op de omstandigheid dat het gebouw wegens de ligging of wegens de bouwwijze de omgeving ontsiert.
2.2. Appellante betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de minister niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het gebouw de omgeving ontsiert. De minister is, door tot dat oordeel te komen, in elk geval onvoldoende gemotiveerd van het advies van de bezwaaradviescommissie afgeweken, aldus appellante.
2.2.1. Dit betoog faalt. Op 16 februari 2006 heeft de minister besloten dat voor de toepassing van de bepaling van voormeld artikel 22, aanhef en onder e, van de Bouw- en woningverordening in het gebied waarin het perceel is gelegen de maximaal toelaatbare bouwhoogte 12 m is.
De minister heeft aan zijn oordeel dat het gebouw de omgeving ontsiert ten grondslag gelegd dat de mast voor het oprichten waarvan bouwvergunning was verzocht hoger is dan 12 m.
Bij de heroverweging in bezwaar van de beschikking van 5 mei 2005 diende te worden uitgegaan van de omstandigheden ten tijde van de op het bezwaar te geven beschikking. Volgens het bouwplan is de mast hoger dan 12 m en geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld die de minister konden nopen om ten gunste van appellante van het gevoerde beleid af te wijken. Onder die omstandigheden heeft het Gerecht in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebouw de omgeving ontsiert. Aldus is de beslissing om van het advies van de bezwaaradviescommissie af te wijken voorts voldoende gemotiveerd.
2.3. Appellante betoogt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat de minister, door haar de verzochte vergunning te weigeren, het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Daartoe stelt zij dat de minister tegen andere reclamemasten handhavend optreedt, noch zal optreden.
2.3.1. Ook dit betoog faalt. De beschikking van 12 maart 2007 betreft niet het handhavend optreden tegen een zonder bouwvergunning opgerichte reclamemast, maar de weigering een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten ervan. Appellante heeft niet gesteld dat de minister in gelijke of vergelijkbare gevallen wel bouwvergunning heeft verleend.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.L. Wattel, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
Voorzitter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007
Verzonden: