ECLI:NL:OGHNAA:2006:BG2063

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
27 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
144 HLAR 17/06
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vrijstelling van logeerbelasting aan Chogogo Resort Curaçao N.V.

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 27 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao om vrijstelling van logeerbelasting te verlenen aan Chogogo Resort Curaçao N.V. De zaak is ontstaan na een beschikking van het Bestuurscollege op 20 september 2004, waarin de vrijstelling werd geweigerd. Appellante, Chogogo Resort Curaçao N.V., heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Bestuurscollege verklaarde dit bezwaar op 13 april 2005 voor een deel niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond. Het Gerecht in eerste aanleg heeft op 4 mei 2006 het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep heeft ingesteld.

Het Hof heeft de zaak behandeld op 27 september 2006, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door mr. dr. P.C. Verton, en het Bestuurscollege door mr. E.F. Roosje en F.N. Violenes. Het Hof overwoog dat artikel 2, eerste lid, van de Eilandsverordening vrijstelling logeergastenbelasting een algemeen verbindend voorschrift is, dat bedoeld is om vergunninghouders aan te moedigen internationale hotelketens aan te trekken ter stimulering van de toeristische sector. Het Hof bevestigde dat de vrijstelling uitsluitend kan worden verleend aan de in de verordening omschreven vergunninghouders.

Het Hof concludeerde dat het Gerecht terecht had overwogen dat het Bestuurscollege geen andere mogelijkheid had dan de gevraagde vrijstelling te weigeren. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur kunnen niet leiden tot een verplichting voor het bestuurscollege om in strijd met de Eilandsverordening een vrijstelling te verlenen. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, zij het met enige verbetering van de gronden waarop deze rust. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

144 HLAR 17/06
Datum uitspraak: 27 november 2006
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap "Chogogo Resort Curaçao N.V.", gevestigd op Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 4 mei 2006 in het geding tussen:
appellante
en
het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 20 september 2004 heeft het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao (hierna: het Bestuurscollege) geweigerd appellante vrijstelling van logeerbelasting te verlenen.
Bij beschikking van 13 april 2005 heeft het Bestuurscollege het daartegen door appellante gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de Eilandsverordening tot vrijstelling Logeergastenbelasting, niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 mei 2006 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, ingekomen bij het Gerecht op 12 juni 2006, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief, bij het Hof ingekomen op 2 augustus 2006, heeft het Bestuurscollege van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. dr. P.C. Verton, advocaat, en het Bestuurscollege, vertegenwoordigd door mr. E.F. Roosje en F.N. Violenes, ambtenaren in dienst van het Eilandgebied Curaçao, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Eilandsverordening vrijstelling logeergastenbelasting (hierna: de Eilandsverordening) wordt aan een vergunninghouder die een internationale hotelketen heeft aangetrokken op een daartoe strekkend verzoek door het Bestuurscollege vrijstelling van de verplichting tot het voldoen van de verschuldigde logeerbelasting verleend in verband met het verrichten van hotelinvesteringen.
2.2. Niet in geschil is dat appellante niet ingevolge voormelde bepaling, waarvan de verbindendheid niet wordt betwist, voor verlening van de gevraagde vrijstelling in aanmerking komt.
2.3. Appellante betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat in haar geval sprake is van een situatie, waarin onverkort toepassing geven aan de bepaling zodanig in strijd komt met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dat de daaruit voortvloeiende weigering kennelijk onredelijk is. Voorts heeft het Gerecht volgens haar het subsidiaire verzoek om financiële compensatie van door haar ondervonden nadeel ten onrechte buiten het geschil geacht.
2.3.1. Artikel 2, eerste lid, van de Eilandsverordening is een algemeen verbindend voorschrift en dient, nu uit de Memorie van Toelichting bij die verordening valt af te leiden dat daarmee bedoeld is vergunninghouders aan te moedigen om internationale hotelketens aan te trekken ter stimulering van de toeristische sector, zo gelezen te worden, dat de vrijstelling uitsluitend verleend kan worden aan de in die bepaling omschreven vergunninghouders. Het Gerecht heeft daarom terecht, zij het niet op juiste gronden, overwogen dat het Bestuurscollege geen andere mogelijkheid had dan de gevraagde vrijstelling te weigeren. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur kunnen niet leiden tot het aannemen van een verplichting voor het bestuurscollege om appellante in strijd met de Eilandsverordening vrijstelling te verlenen.
Voorts heeft het Gerecht met juistheid overwogen dat geen afwijzing van een verzoek om nadeelcompensatie voorlag.
Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met enige verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2006