ECLI:NL:OGHNAA:2006:BG1993

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
27 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
140 HLAR 14/06
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening bouwvergunning voor appartementencomplex en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om de verlening van een bouwvergunning voor het oprichten van een appartementencomplex op Bonaire. Het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire had op 7 oktober 2005 een vergunning verleend aan de vergunninghouder voor de bouw van een complex met vier verdiepingen en elf appartementen. Appellanten, die in de nabijheid van het bouwperceel wonen, hebben tegen deze vergunning beroep aangetekend, omdat zij zich niet als belanghebbenden erkend voelden en meenden dat de vergunning in strijd was met de Bouw- en woningverordening. Het Gerecht in eerste aanleg verklaarde het beroep van enkele appellanten niet-ontvankelijk, terwijl het beroep van anderen gegrond werd verklaard, maar de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking in stand werden gelaten.

In hoger beroep heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie de zaak behandeld. De appellanten stelden dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat zij geen belanghebbenden waren, en dat de bouwvergunning niet voldeed aan de vereisten van de Bouw- en woningverordening. Het Hof oordeelde dat het Gerecht de belangen van appellant sub 3 ten onrechte niet had meegewogen, aangezien deze appellant direct naast het bouwperceel woont. Het Hof vernietigde de uitspraak van het Gerecht voor zover het beroep van appellant sub 3 niet-ontvankelijk was verklaard, maar bevestigde de uitspraak voor het overige. Het Hof oordeelde dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking terecht in stand waren gelaten, omdat het Bestuurscollege alsnog een nadere motivering had gegeven die de vergunning kon dragen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

140 HLAR 14/06
Datum uitspraak: 27 november 2006
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1],
2. [appellante sub 2],
3. [appellant sub 3],
4. [appellant sub 4],
5. [appellant sub 5],
6. [appellant sub 6],
7. [appellant sub 7],
8. [appellante sub 8],
9. [appellant sub 9],
10. [appellanten sub 10],
allen wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 4 mei 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 7 oktober 2005 heeft het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire (hierna: het Bestuurscollege) aan [vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een appartementencomplex op het perceel, plaatselijk bekend E.E.G. Boulevard 62, te Bonaire (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 4 mei 2006 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, (hierna: het Gerecht), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten sub 3, 5, 6, 7, en 10 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, dat van de anderen gegrond, de beschikking van 7 oktober 2005 vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij het Hof ingekomen op 13 juni 2006, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 17 juli 2006 heeft het Bestuurscollege van antwoord gediend.
Bij brief van 14 juli 2006 heeft vergunninghouder een reactie ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2006, waar [appellanten sub 1 en 3] in persoon, bijgestaan door en de andere appellanten vertegenwoordigd door mr. J.R.M.S. van Eps, advocaat, het Bestuurscollege, vertegenwoordigd door mr. G.A. van Dijk, advocaat, en B. Nijland, ambtenaar in dienst van het Eilandgebied, en vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. J.P. van der Valk, advocaat, en M. Meeuwsen zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan, waarvoor de vergunning is verleend, voorziet in het oprichten van een appartementencomplex van vier verdiepingen, bestaande uit elf appartementen met tien parkeerplaatsen.
2.2. Appellanten betogen dat het Gerecht, door appellanten sub 3, 5, 6, 7, en 10 ten onrechte niet als belanghebbende aan te merken, heeft miskend dat het op te richten gebouw, los van het zicht dat zij daarop al dan niet hebben, in elk geval van invloed zal zijn op hun woon- een leefomgeving.
2.2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) kunnen natuurlijke of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
2.2.2. De woning van appellant sub 3 is gelegen naast het aan het bouwperceel grenzende perceel, derhalve in de directe nabijheid van het bouwperceel. Het Gerecht heeft het belang van appellant sub 3 dan ook ten onrechte niet rechtstreeks bij de verleende vergunning betrokken geacht.
Appellanten sub 5, 6, 7 en 10 zijn niet rechtstreeks in hun belang getroffen, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Lar bij de verlening van de bouwvergunning. Vanuit hun woningen hebben zij geen zicht op het perceel. De afstand van hun woningen tot het bouwperceel is voorts niet zo gering, dat zij door de vergunningverlening in verband daarmee toch rechtstreeks in hun belang zijn getroffen. Dat het op te richten gebouw, naar gesteld, invloed zal hebben op hun woon- en leefomgeving is daarvoor onder deze omstandigheden onvoldoende. Het Gerecht heeft het beroep van appellanten sub 5, 6, 7 en 10 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Appellanten klagen dat het Gerecht heeft miskend dat de bouwvergunning in strijd met artikel 22, aanhef en onder 1º, van de Bouw- en woningverordening Bonaire (hierna: de Bouw- en woningverordening) is verleend, aangezien het op te richten bouwwerk volgens het bouwplan de door het Bestuurscollege gehanteerde maximale bouwhoogte te boven gaat. Volgens hen dient niet de in de vergadering van 5 mei 2004 vastgestelde bouwhoogte van 13 m als het door het Bestuurscollege terzake gevoerde beleid te worden aangemerkt, maar de in het "Structure Plan" uit 1990 vermelde maximale bouwhoogte.
2.3.1. Ingevolge artikel 22, aanhef en onder 1º, is een beslissing tot het verlenen van voorwaardelijke bouwvergunning steeds met redenen omkleed en kan zij gegrond zijn op de omstandigheid dat de aanvrager, de tekening, de omschrijving of het gebouw of gebouwgedeelte niet voldoet aan de voorschriften bij of krachtens deze verordening gegeven.
Ingevolge het bepaalde onder 5° is een beslissing tot het verlenen van voorwaardelijke bouwvergunning steeds met redenen omkleed en kan zij gegrond zijn op de omstandigheid dat het gebouw of een gedeelte daarvan, wegens de ligging of wegens de bouwwijze de omgeving ontsiert of hinderlijk dan wel brandgevaarlijk voor de omgeving zal zijn.
2.3.2. In zijn vergadering van 5 mei 2004 heeft het Bestuurscollege beslist dat voor de toepassing van artikel 22, aanhef en onder 5°, van de Bouw- en woningverordening de maximale bouwhoogte voor gebouwen als hotels met minder dan 100 kamers 13 m bedraagt. De hoogte van het op te richten bouwwerk bedraagt volgens het bouwplan 12,90 m.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd heeft het Gerecht terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het "Structure Plan" door het Bestuurscollege als te dezen relevante beleidsregel is vastgesteld of door hem als zodanig wordt toegepast. Het "Structure Plan" bevat niet meer dan indicaties over de wijze waarop de ruimtelijke inrichting van Bonaire vorm moet worden gegeven.
Onder die omstandigheden heeft het Gerecht voormelde beslissing van 5 mei 2004 terecht aangemerkt als inhoudend het door het Bestuurscollege terzake gevoerde beleid waaraan ook het bouwplan voor het appartementencomplex moest worden getoetst. De klacht treft geen doel.
2.4. Appellanten betogen verder dat het Gerecht heeft miskend dat de bouwvergunning in strijd met artikel 12 van de Bouw- en woningverordening is verleend, omdat de ruimten tussen de zijwanden en de naburige percelen geen 2,50 m of meer bedraagt.
2.4.1. Het betoog slaagt evenmin. Ingevolge die bepaling is de eigenaar verplicht ervoor te zorgen dat achter elke op te richten of voor een gedeelte te vernieuwen woning, of naast een der zijwanden van zodanige woning, een oppervlakte wordt opengelaten, bestaande uit de gehele breedte van de achtergevel of van die zijwand op de te bebouwen grond, diep ten minste de halve hoogte van de aangrenzende achtergevel of zijwand met een minimum van twee en een halve meter, gemeten rechthoekig op de richting van de aangrenzende achtergevel of van de aangrenzende zijwand.
Aldus hoeft slechts één van de zijwanden of de achtergevel aan de ingevolge die bepaling open te laten minimumoppervlakte te voldoen. Nu achter de achtergevel volgens het bouwplan over de gehele breedte een ruimte van minimaal 2,50 m zal worden opengelaten, is aan het vereiste van die bepaling voldaan. Dat, naar appellanten stellen, over de lengte van de zijwanden van het complex een ruimte van 2 onderscheidenlijk 2,20 m wordt opengelaten, maakt dat niet anders.
2.5. Appellanten klagen voorts dat het Gerecht heeft miskend dat de bouwvergunning in strijd met artikel 22, aanhef en onder 5°, van de Bouw- en woningverordening is verleend, omdat het op te richten bouwwerk ontsierend en hinderlijk is voor de omgeving, nu het, gelet op de hoogte en de massa ervan, niet binnen de huidige structuur en het karakter van de buurt past.
2.5.1. Het Bestuurscollege heeft zijn oordeel dat het op te richten bouwwerk niet ontsierend of hinderlijk voor zijn omgeving is gebaseerd op het desbetreffende advies van de afdeling Bouw- en woningtoezicht van het Bestuurscollege. Die heeft het bouwplan van een positief advies voorzien door aankruising op het aanvraagformulier van het vakje "akkoord" onder "toetsing bouwverordening".
De krachtens artikel 22, aanhef en onder 5° van de Bouw- en woningverordening te stellen welstandseisen mogen niet zover gaan, dat zij leiden tot een inperking van de bouwmogelijkheden die de Bouw- en woningverordening nu eenmaal biedt. Nu de bezwaren van appellanten ten aanzien van de door hen gestelde ontsiering van de omgeving zich uitsluitend tegen de te realiseren bouwhoogte van 12.90 m richten en die bouwhoogte niet strijdig is met het door het door het Bestuurscollege terzake gevoerde beleid, heeft het voor zijn welstandsoordeel mogen volstaan met de verwijzing naar het voormelde advies. Het betoog slaagt niet.
2.6. Appellanten betogen voorts dat het Gerecht de rechtsgevolgen van de beschikking van 7 oktober 2005 ten onrechte in stand heeft gelaten.
2.6.1. Het Gerecht heeft de beschikking van 7 oktober 2005 vernietigd, omdat het Bestuurscollege, naar aanleiding van de door appellanten tegen de bouwvergunningverlening geuite bezwaren aan hen inspraak heeft gegeven, noch stukken heeft afgegeven of stukken ter inzage gelegd en uit de beschikking van 7 oktober 2005 evenmin blijkt dat het Bestuurscollege de belangen van appellanten heeft meegewogen. Het Gerecht heeft de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking echter in stand gelaten, omdat het Bestuurscollege die beschikking in beroep op deze punten alsnog van een dragende motivering heeft voorzien.
2.6.2. Ingevolge artikel 50, derde lid, van de Lar, voor zover thans van belang, kan het Gerecht bepalen dat de rechtsgevolgen van een vernietigde beschikking geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
In aanmerking genomen dat het Bestuurscollege aan de beschikking van 7 oktober 2005 hangende beroep alsnog een nadere motivering ten grondslag heeft gelegd, waarin op de bezwaren van appellanten is ingegaan en deze motivering die beschikking kan dragen, heeft het Gerecht het aan de vernietiging ten grondslag liggende gebrek ten tijde van haar uitspraak terecht als geheeld beschouwd en heeft het de rechtsgevolgen van de vernietigde beschikking terecht in stand gelaten. Ook dit betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, doch slechts voor zover het beroep van appellant sub 3 daarbij niet-ontvankelijk is verklaard. Voor het overige moet deze worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 4 mei 2006, in zaak no. Lar 2005/17, voor zover daarbij het beroep van
appellant sub 3 niet-ontvankelijk is verklaard;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het beroep van appellant sub 3 gegrond;
V. gelast dat het Bestuurscollege van het Eilandgebied Bonaire aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 450,00 (zegge: vier honderd vijftig gulden) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2006