131HLAR 05/06
Datum uitspraak: 27 november 2006
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 24 januari 2006 in het geding tussen:
de Sociale Verzekeringsbank.
Bij beschikking van 7 oktober 2003 heeft de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) aan appellante met ingang van 1 augustus 2002 een ouderdomspensioen toegekend.
Bij beschikking van 28 januari 2005 heeft de SVB het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2006 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij het Hof ingekomen op 3 maart 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 19 mei 2006 heeft de SVB van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. R.J. Chap, en de SVB, vertegenwoordigd door mr. M. Bonafasia en mr. V. Ray, beiden werkzaam bij de SVB, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (hierna: de LvAOV),wordt het ouderdomspensioen door de belanghebbende bij de Bank aangevraagd.
Ingevolge het tweede lid kan de Bank in afwijking van het bepaalde in het vorige lid het ouderdomspensioen, alsmede een verhoging ervan, ambtshalve toekennen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, gaat het ouderdomspensioen in op de eerste dag van de maand volgende op die, waarin de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, een ouderdomspensioen niet eerder ingaan dan één jaar voor de eerste dag van de maand volgende op die, waarin de aanvraag werd ingediend of waarin ambtshalve toekenning plaatsvond. De Bank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
2.2. Appellante heeft op 15 februari 1999 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Op 14 juli 2003 heeft zij een aanvraag om ouderdomspensioen ingediend.
2.3. Appellante klaagt dat het Gerecht heeft miskend dat de SVB af kon wijken van de ingevolge artikel 11, tweede lid, eerste volzin, van de LvAOV geldende ingangsdatum voor haar ouderdomspensioen van 1 augustus 2002 en dat de SVB van die mogelijkheid gebruik moest maken, omdat zij wegens langdurig verblijf in Nederland niet met de wettelijke voorschriften hier te lande bekend was. Voorts betoogt appellante dat de SVB, door dat niet te doen, het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
2.3.1. Deze klacht faalt. Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat de SVB in de gestelde onbekendheid met het wettelijk voorschrift geen bijzonder geval in de zin van artikel 11, tweede lid, tweede volzin, van de LvAOV heeft behoeven te zien. Het door appellante als gelijk te stellen genoemde geval, waarin de SVB ouderdomspensioen met terugwerkende kracht van meer dan een jaar heeft toegekend, geeft geen grond voor een ander oordeel, reeds omdat betrokkene in dat geval bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd als ambtenaar in dienst van de overheid was en dat dienstverband toen is voortgezet. Van gelijke of gelijk te stellen gevallen die ten onrechte niet gelijk worden behandeld is derhalve geen sprake.
2.4. Appellante betoogt verder dat het Gerecht in de omstandigheid dat zij bij toekenning van ouderdomspensioen vanaf een eerdere ingangsdatum financieel belang heeft, ten onrechte geen grond heeft gezien voor een ander oordeel.
2.4.1. Dit betoog treft evenmin doel. Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat deze omstandigheid geacht moet worden door de verordeninggever bij vaststelling van de LvAOV te zijn voorzien en daarom evenmin een bijzonder geval in de zin van artikel 11, tweede lid, van de LvAOV oplevert.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 november 2006