126HLAR47/05
Datum uitspraak: 6 november 2006
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend op [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 7 november 2005 in het geding tussen:
de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten.
Bij beschikking van 8 maart 2005, nr. 154/2005, heeft de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: de Gezaghebber) het aan appellante verstrekte Nederlandse paspoort met onmiddellijke ingang ingehouden.
Bij uitspraak van 7 november 2005 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 19 december 2005, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief, bij het Hof ingekomen op 17 maart 2006, heeft de Gezaghebber van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2006, waar appellante, in persoon, bijgestaan door I.M. Quant en mr. B.G. Hofman, advocaat, en de Gezaghebber, vertegenwoordigd door mr. D.B.J. Post, advocaat, zijn verschenen.
Bij brief, bij het Hof ingekomen op 25 september 2006, heeft de Minister van Justitie desverzocht door het Hof advies uitgebracht.
Het Hof heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 25 september 2006, waar appellante, bijgestaan door mr. B.G. Hofman, advocaat, en de Gezaghebber, vertegenwoordigd door mr. K. de Vries, advocaat, zijn verschenen.
2.1. Appellante heeft, anders dan de Gezaghebber ter zitting heeft betoogd, belang bij het hoger beroep, nu de geldigheidsduur van het ingehouden paspoort eerst op 9 november 2006 verstrijkt en voorts de beslissing op het hoger beroep voor de verstrekking van een nieuw reisdocument van betekenis kan zijn.
2.2. Ingevolge artikel 330, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen (hierna: BWNA), zoals de bepaling tot en met 15 januari 2001 luidde, is een erkenning nietig, indien zij is gedaan door een gehuwde man, wiens huwelijk meer dan 306 dagen voor de geboortedag van het kind is voltrokken. Ingevolge artikel 47, eerste lid, aanhef en onder h, van de Paspoortwet vervalt een reisdocument van rechtswege, indien door een met de uitvoering van deze wet belaste autoriteit is vastgesteld dat bij de aanvraag gebruik is gemaakt van onjuiste gegevens, die tot het verstrekken van het reisdocument hebben geleid.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, wordt een reisdocument ingehouden, indien het ingevolge artikel 47 van rechtswege is vervallen.
2.3. Appellante betoogt dat het Gerecht heeft miskend dat de Gezaghebber op grond van de onjuiste veronderstelling dat haar erkenning nietig is ten onrechte haar paspoort heeft ingehouden.
2.3.1. Dit betoog faalt. Niet in geschil is dat haar erkenner bij de erkenning ten onrechte heeft verklaard dat hij ongehuwd is, omdat hij op dat moment sedert 1972 gehuwd was. Dat, naar appellante stelt, personen die in de Dominicaanse Republiek niet kunnen aantonen dat hun huwelijk naar Dominicaans recht geldig is daar als ongehuwd worden beschouwd, heeft zij voorts niet aannemelijk gemaakt.
Ingevolge artikel 330, eerste lid, aanhef en onder b van het ten tijde van de erkenning geldende BWNA is de erkenning dientengevolge nietig, zodat appellante niet op grond daarvan het Nederlanderschap heeft verkregen.
De conclusie is dat het Gerecht met juistheid heeft overwogen dat de Gezaghebber zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aan appellante verstrekte Nederlandse paspoort van rechtswege is vervallen, zodat het moest worden ingehouden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verleent appellante verlof om kosteloos te procederen;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2006