ECLI:NL:OGHNAA:2006:BG1521

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
5 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
119 HLAR 40/05
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld door de Sociale Verzekeringsbank en de toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om ziekengeld uit te keren aan appellante voor de periode van 1 februari tot en met 22 april 2004. Appellante was verzekerd op basis van de Landsverordening Ziekteverzekering (LvZV), maar heeft zich pas op 23 april 2004 bij de controlerend geneeskundige van de SVB gemeld. De SVB heeft haar aanvraag voor ziekengeld afgewezen, omdat zij niet tijdig aan de vereisten voldeed. Appellante stelde dat het Gerecht had moeten onderzoeken of de SVB artikel 7a van de LvZV, dat een hardheidsclausule bevat, ten onrechte niet had toegepast. Het Hof oordeelde dat het Gerecht ten onrechte had gekeken naar algemene rechtsbeginselen in plaats van naar de specifieke hardheidsclausule. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat er geen sprake was van hardheden die de SVB aanleiding hadden moeten geven om de hardheidsclausule toe te passen. De SVB had de gevolgen van de late melding van appellante bij de vaststelling van de LvZV moeten voorzien. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Gerecht en verklaarde het beroep tegen de beschikking van de SVB ongegrond. Tevens werd de SVB gelast om het griffierecht aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

119 HLAR 40/05
Datum uitspraak: 5 juni 2006
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend op [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 18 oktober 2005 in het geding tussen:
appellante
en
de Sociale Verzekeringsbank.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 5 augustus 2004 heeft de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) een verzoek van appellante om uitkering van ziekengeld afgewezen.
Bij beschikking van 27 april 2005 heeft de SVB het daartegen door appellante op 10 september 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2005 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellante ingestelde beroep, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, ingekomen bij het Gerecht op 29 november 2005, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief, ingekomen bij het Hof op 13 februari 2006, heeft de SVB van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2006, waar appellante, in persoon en bijgestaan door […], en de SVB, vertegenwoordigd door mr. M.F. Bonafasia en drs. M.A. Maria, beiden werkzaam bij de SVB, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Landsverordening Ziekteverzekering (hierna: LvZV) heeft - voor zover thans van belang - de werknemer die als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is, recht op een uitkering in geld, ziekengeld genaamd, met ingang van de derde dag na die van de ziekmelding.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e, heeft de werknemer geen recht op tegemoetkoming of verliest hij dit recht, indien hij niet op de tijden en plaatsen, door de bank aangewezen, de controlerend geneeskundige toestaat hem te onderzoeken.
Ingevolge artikel 7a is de SVB, in de gevallen dat de beëindiging of het verlies van het recht op tegemoetkoming van de verzekerde als gevolg van toepassing van de bepalingen van deze landsverordening tot hardheden leidt, bevoegd, hetzij op verzoek, hetzij ambtshalve deze hardheden geheel of gedeeltelijk op te heffen.
2.2. Appellante klaagt dat het Gerecht heeft miskend dat aan het recht op ziekengeld ten onrechte geen terugwerkende kracht is verleend tot en met februari 2004, nu zij niet eerder dan op 23 april 2004 van de voor haar geldende wettelijke vereisten op de hoogte was of kon zijn, zodat zij zich niet eerder dan op die dag bij de controlerend geneeskundige van de SVB kon melden.
2.2.1. Het afgewezen verzoek betreft de periode van 1 februari tot en met 22 april 2004. Niet in geschil is dat appellante in die periode ingevolge de LvZV verzekerd was. Voorts staat vast dat zij zich eerst op 23 april 2004 bij de controlerend geneeskundige van de SVB heeft gemeld. Als gevolg van deze te late melding heeft zij geen aanspraak op ziekengeld over voormelde periode.
Het Gerecht heeft ten onrechte onderzocht of algemene rechtsbeginselen de SVB er in dit geval toe dwongen om van onverkorte toepassing van de LvZV af te zien. Het had dienen te onderzoeken of ten onrechte geen toepassing is gegeven aan artikel 7a van die landsverordening, dat een hardheidsclausule bevat.
2.2.2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van het Gerecht van 18 oktober 2005 wordt vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof onderzoeken of de SVB artikel 7a van de LvZV ten onrechte niet heeft toegepast. Daartoe dient het Hof allereerst te bezien of sprake is van hardheden, als bedoeld in die bepaling.
De gestelde onbekendheid met de geldende wettelijke vereisten, noch het feit dat appellante vóór 22 april 2004 niet beschikte over een zogenoemde gele kaart, levert zodanige hardheid op. Ook overigens is van hardheden, als in artikel 7a bedoeld, niet gebleken. De aan het tijdstip van melding verbonden gevolgen voor de aanspraken op ziekengeld van appellante moeten geacht worden bij de vaststelling van de LvZV te zijn voorzien en gewild.
De conclusie is dat niet van hardheden is gebleken die de SVB aanleiding zouden hebben kunnen geven om de in vorenbedoelde bepaling neergelegde hardheidsclausule in dit geval toe te passen.
2.3. Het bij het Gerecht tegen de beschikking van 27 april 2005 ingestelde beroep is, gelet op het vorenstaande, ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, zittingsplaats Curaçao, van 18 oktober 2005 in zaak no. Lar 2005/62;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikking van de Sociale Verzekeringsbank van 27 april 2005 ongegrond;
IV. gelast dat de Sociale Verzekeringsbank aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 300,00 (zegge: driehonderd gulden) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2006