ECLI:NL:OGHNAA:2006:BG1016

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
5 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
112 HLAR 34/05
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergunning tot tijdelijk verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 5 juni 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een vergunning tot tijdelijk verblijf aan appellante. De Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao had op 3 april 2003 de aanvraag van appellante afgewezen, omdat niet was aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikte. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Gerecht in eerste aanleg verklaarde haar beroep op 16 november 2004 niet ontvankelijk. Na een vernietiging van deze uitspraak door het Hof op 30 mei 2005, werd de zaak terugverwezen naar het Gerecht, dat op 4 oktober 2005 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante ging hiertegen in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 4 april 2006 werd appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R.A.P.H. Pols, terwijl de Gezaghebber werd vertegenwoordigd door mr. J.G. Ricardo. Appellante voerde aan dat zij over voldoende inkomen beschikte en dat de garantverklaring van haar gemachtigde niet voldoende was gewogen door het Gerecht. Het Hof oordeelde echter dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd van haar financiële situatie en dat de garantverklaring volgens het beleid van de Gezaghebber niet als voldoende middel van bestaan werd beschouwd. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht, waarbij het hoger beroep ongegrond werd verklaard.

De beslissing van het Hof benadrukt het belang van het aantonen van voldoende middelen van bestaan voor vreemdelingen die een vergunning tot tijdelijk verblijf aanvragen. Het Hof concludeerde dat de Gezaghebber op goede gronden had geweigerd de vergunning te verlenen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

112 HLAR 34/05
Datum uitspraak: 5 juni 2006
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 4 oktober 2005 in het geding tussen:
appellante
en
de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao,
namens de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 3 april 2003, nr. 6001034766/2, heeft de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao (hierna: de Gezaghebber), namens de Minister van Justitie, een aanvraag van appellante om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft appellante bij brief van 5 mei 2003 bij de Gezaghebber bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het aldus gemaakte bezwaar heeft appellante bij brief, ingekomen op 15 juni 2004, bij het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 16 november 2004 heeft het Gerecht het beroep niet ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 mei 2005 heeft het Hof die uitspraak vernietigd en de zaak naar het Gerecht teruggewezen.
Bij uitspraak van 4 oktober 2005 heeft het Gerecht het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 6 oktober 2005, ingekomen bij het Gerecht op de volgende dag, hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. R.A.P.H. Pols, advocaat, en de Gezaghebber, vertegenwoordigd door mr. J.G. Ricardo, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de LTU) kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de Minister van Justitie worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen, en indien niet kan worden aangetoond dat degene, voor wie toelating wordt verzocht, over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
2.2. Appellante klaagt dat het Gerecht, door te overwegen dat de Gezaghebber op goede gronden heeft geweigerd haar de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen, omdat niet is gebleken dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt, heeft miskend dat uit de door haar overgelegde gegevens blijkt dat zij, voorafgaande aan haar verwijdering, over voldoende inkomen beschikte en voorts haar gemachtigde ten behoeve van haar een garantverklaring heeft afgegeven.
2.2.1. Ter staving van haar stelling dat haar inkomen toereikend is, heeft appellante slechts gegevens uit haar eigen administratie overgelegd, die niet verder zijn gestaafd. Het Gerecht heeft terecht door appellante aldus niet aannemelijk gemaakt geacht dat de Gezaghebber ten onrechte aan de bestreden beschikking ten grondslag heeft gelegd dat zij, ook niet voorafgaande aan haar verwijdering, over voldoende middelen van bestaan beschikt. Het Gerecht heeft voorts in de door de gemachtigde van appellante afgegeven garantverklaring terecht geen aanleiding gezien voor een andersluidend oordeel, reeds nu zodanige verklaring volgens het door de Gezaghebber terzake gevoerde beleid niet als middel van bestaan wordt beschouwd. Een garantverklaring speelt volgens dat beleid eerst een rol, indien de desbetreffende vreemdeling zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Die situatie doet zich niet voor.
2.3. Appellante klaagt voorts dat het Gerecht ten onrechte geen beslissing heeft genomen omtrent de vergoeding van de in de uitspraak van 30 mei 2005 vastgestelde proceskosten.
2.3.1. Nu de aangevallen uitspraak tot ongegrondverklaring van het door appellante ingestelde beroep strekt, heeft het Gerecht terecht geen aanleiding gezien om de Gezaghebber tot vergoeding van die kosten te veroordelen. De klacht faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg
Voorzitter w.g. Martinez
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2006