85 HLAR 02/05.
Datum uitspraak: 21 november 2005
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap N.V. Electriciteit-maatschappij "Aruba", gevestigd in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 november 2004 in het geding tussen:
de Minister van Sociale Zaken en Infrastructuur.
Bij brief van 13 juni 2001 heeft het Hoofd Domeinbeheer, voor zover thans van belang, aan appellante Afl. 328,00 in rekening gebracht wegens recognitie, kosten voor een situatietekening, administratie-, zegel-, leges- en metingskosten.
Bij beschikking van 4 april 2003 heeft de Minister van Sociale Zaken en Infrastructuur (hierna: de Minister) het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 november 2004 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 3 januari 2005, bij het Gerecht ingekomen op de volgende dag, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 9 mei 2005 heeft de Minister van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. D.M. Passchier, advocaat, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. P.D. Langerak, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting bij het Hof is gebleken dat appellante geen belang meer heeft bij het hoger beroep, voor zover dat het in rekening brengen van zegel en legeskosten betreft. Het is dientengevolge in zoverre niet ontvankelijk.
2.2. Appellante klaagt dat de aangevallen uitspraak niet op juiste wijze totstandgekomen is, nu daaraan (rol)zittingen en tussenuitspraken vooraf zijn gegaan.
2.2.1. Gebleken is het volgende. Op 3 september 2003 heeft appellante tijdens een zogenoemde (rol)zitting een akte genomen en een nader stuk overgelegd. Op 18 februari 2004 heeft het Gerecht bij tussenuitspraak beslist dat een nader onderzoek of een hernieuwde behandeling nodig is en de zaak verwezen naar een zogenoemde (rol)zitting op 10 maart 2004 onder aanhouding van iedere verdere beslissing. Op 10 maart 2004 heeft de Minister een akte genomen en nadere stukken overgelegd. Tijdens een zogenoemde (rol)zitting op 31 maart 2004 heeft appellante te kennen gegeven af te zien van het nemen van een akte van uitlating. Op 6 oktober 2004 heeft het Gerecht opnieuw bij tussenuitspraak beslist dat nader onderzoek of een hernieuwde behandeling ter zitting nodig is en de zaak verwezen naar een zitting op 3 november 2004 voor mondelinge behandeling, wederom onder aanhouding van iedere verdere beslissing.
2.2.2. De wijze van openbare behandeling van zaken als de onderhavige is voorgeschreven in paragraaf 4 van hoofdstuk III van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar). Zoals het Hof eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 29 november 2004 in zaak no. 6 HLAR 18/03), voldoet een (rol)zitting niet als openbare behandeling in de zin van de Lar. Nu partijen echter alsnog in de gelegenheid zijn gesteld om hun belangen tijdens een zitting mondeling nader toe te lichten, bestaat geen grond om de aangevallen uitspraak deswege te vernietigen. Dat beide partijen niet op de desbetreffende zitting zijn verschenen, maakt dat niet anders.
2.2.3. Ten aanzien van de tussenuitspraken geldt dat, zoals het Hof evenzeer eerder in voormelde uitspraak heeft overwogen, de Lar daarin niet voorziet. In voorkomend geval kan het Gerecht wel met toepassing van artikel 45 van de Lar beslissen dat een nader onderzoek of een hernieuwde behandeling nodig is, doch van een dergelijke tussenbeslissing, waartegen geen rechtsmiddel kan worden aangewend, is geen sprake. Het stond het Gerecht derhalve niet vrij om bij wijze van tussenuitspraak en onder aanhouding van iedere verdere beslissing gedeeltelijk op het beroep te beslissen. De klacht slaagt in zoverre.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, beoordeelt het Hof het door appellante ingestelde beroep tegen de beschikking van 4 april 2003 aan de hand van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
2.4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lar wordt onder een beschikking verstaan een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, zijn rechtshandelingen naar burgerlijk recht van het begrip beschikking uitgezonderd.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
2.5. Appellante klaagt dat de Minister de brief van 13 juni 2001, voor zover daarin de hierna onder 2.6 en 2.7 te noemen kosten aan haar in rekening zijn gebracht, ten onrechte als een rechtshandeling naar burgerlijk recht en derhalve niet als beschikking heeft aangemerkt.
2.6. De recognitie, de kosten voor een situatietekening en de administratiekosten zijn door de Minister aan appellante in rekening gebracht wegens de uitgifte in eigendom van domeingrond. Nu de gronduitgifte een rechtshandeling naar burgerlijk recht is, dient het in rekening brengen van voormelde kosten derhalve evenzeer als zodanig te worden aangemerkt. In zoverre faalt de klacht.
2.7. Terzake van de metingskosten geldt het volgende.
2.7.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Kadasterbesluit, voor zover thans van belang, is voor het opmeten van percelen en het opmaken van meetbrieven met bijbehorende kaarten of de vorming van nieuwe kadastrale percelen met de daarbij behorende stukken, bij vooruitbetaling een vergoeding aan de kas van het land Aruba verschuldigd. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de grondwaarde per m2 en de waarde van het perceel zelf.
Ingevolge het derde lid wordt als waarde van een perceel aangemerkt de door de directeur van de Dienst Landmeetkunde en Vastgoedregistratie kosteloos vast te stellen verkoopwaarde, welke niet lager mag zijn dan de laatstbekende waarde in de legger van de grondbelasting.
2.7.2. Uit voormelde bepalingen volgt dat de hoogte van de verschuldigde vergoeding afhankelijk is van de vast te stellen waarde van het desbetreffende perceel. Als gevolg van deze vaststelling is de brief van 13 juni 2001, voor zover daarbij vorenbedoelde vergoeding in rekening is gebracht, meer dan de enkele weergave van een vaststaand bedrag. Weliswaar volgt de verschuldigdheid van de vergoeding uit voormeld artikel 1, eerste lid, van het Kadasterbesluit, doch eerst met de brief van 13 juni 2001 wordt de desbetreffende betalingsverplichting geconcretiseerd. Gelet hierop, is de brief van 13 juni 2001 in zoverre op enig rechtsgevolg gericht en is derhalve sprake van een beschikking, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Lar.
2.8. De conclusie is dat de Minister het bezwaar, voor zover dat is gericht tegen het in rekening brengen van metingskosten, ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard. Het door appellante tegen de beschikking van 4 april 2003 ingestelde beroep is in zoverre gegrond en die beschikking dient in zoverre te worden vernietigd. De Minister dient een nieuwe beslissing op het door appellante gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.9. De Minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, in zoverre dat is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren tegen het in rekening brengen van zegel- en legeskosten;
II. verklaart het hoger beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 24 november 2004 in zaak no. Lar 2003/79;
IV. verklaart het bij het Gerecht in die zaak tegen de beschikking van de Minister van Sociale Zaken en Infrastructuur van 4 april 2003, kenmerk 1072Geh, ingestelde beroep gegrond, in zoverre dat is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het in rekening brengen van metingskosten;
V. vernietigt die beschikking in zoverre;
VI. draagt de Minister van Sociale Zaken en Infrastructuur op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuwe beslissing op het door appellante ingediende bezwaarschrift te nemen;
VII. bepaalt dat de Minister van Sociale Zaken en Infrastructuur de bij appellante in verband met de behandeling van het beroep bij het Gerecht opgekomen proceskosten vergoedt tot een bedrag van Afl. 700,00 (zegge: zevenhonderd gulden), welk bedrag is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
VIII. gelast dat het land Aruba aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 100,00 (zegge: honderd gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg, Voorzitter
w.g. Martinez, griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2005.