82 HLAR 04/05
Datum uitspraak: 21 november 2005
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 21 januari 2005 in het geding tussen:
de Bank van de Nederlandse Antillen.
Bij beschikking van 6 augustus 2004 (hierna: de beschikking) heeft de Bank van de Nederlandse Antillen (hierna: de Bank) een verzoek van Unitrust Management Services N.V. (hierna: Unitrust N.V.) om appellante op bijlage B van haar vergunning voor het werkzaam zijn als trustkantoor te mogen plaatsen afgewezen.
Bij uitspraak van 21 januari 2005 heeft het Gerecht het daartegen door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, ingekomen op 22 februari 2005, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief, ingekomen op 29 maart 2005, heeft de Bank van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2005, waar appellante, in persoon en vertegenwoordigd door mr. M.F. Bonapart, advocaat, en de Bank, vertegenwoordigd door mr. L.M. Virginia, advocaat, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de LAR) kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
2.2. Appellante klaagt dat het Gerecht, door haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat zij van voormelde beschikking verstrekkende negatieve gevolgen heeft te duchten voor haar verdere functioneren in de trustbranche in het algemeen.
2.2.1. Dit betoog slaagt. Hoewel appellante als werknemer van Unitrust N.V. niet is aan te merken als belanghebbende bij voormelde beschikking, is zij door die beschikking wel rechtstreeks in haar belang getroffen. Aannemelijk is dat de beschikking, zoals appellante stelt, aanmerkelijke negatieve gevolgen heeft voor haar verdere functioneren in de trustbranche. De omstandigheid dat Unitrust N.V., naar appellante onweersproken heeft gesteld, het dienstverband met haar naar aanleiding van de beschikking heeft opgezegd en zelf niet tegen die beschikking is opgekomen, wijst daarop.
De conclusie is dat het Gerecht het beroep van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van het Gerecht wordt vernietigd. De zaak wordt naar het Gerecht teruggewezen, om door hem te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.4. Het Hof zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. Het Gerecht dient omtrent de vergoeding van die kosten te beslissen.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht van 21 januari 2005 in zaak nr. Lar 2004/186;
III. wijst de zaak naar het Gerecht terug;
IV. stelt de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten vast op een bedrag van Naf. 1.400,00 (zegge: duizend vierhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en bepaalt dat het Gerecht omtrent de vergoeding van deze kosten beslist;
V. gelast dat de Bank aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 300,00 (zegge: driehonderd gulden) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg, Voorzitter
w.g. Martinez, griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2005.