81 HLAR 05/05
Datum uitspraak: 21 november 2005
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
wonend op [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 25 januari 2005 in het geding tussen:
de Minister van Verkeer en Vervoer.
Bij brief van 22 juli 2003 heeft de Minister van Verkeer en Vervoer (hierna: de Minister) aan appellant bericht, als hierna onder 2.2. vermeld.
Bij brief van 29 augustus 2003 heeft appellant daartegen bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing daarop heeft appellant beroep ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht).
Bij uitspraak van 3 juni 2004 heeft het Gerecht dit beroep gegrond verklaard en de Minister opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een beslissing op het bezwaar te nemen.
Bij beschikking van 1 september 2004 heeft de Minister het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2005 heeft het Gerecht het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, ingekomen op 24 februari 2005, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief, ingekomen op 29 maart 2005, heeft de Minister van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2005, waar appellant, in persoon, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. A.C. Small, advocaat, mr. J. van Schendel, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken, en mr. C. Sandries, werkzaam bij het Bureau Telecommunicatie en Post, zijn verschenen.
2.1. Het Hof overweegt ambtshalve het volgende.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de LAR) wordt onder beschikking verstaan: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is.
Ingevolge het tweede lid wordt een weigering om een beschikking te geven met een beschikking gelijkgesteld.
Wanneer de voor het geven van een beschikking gestelde termijn is verstreken, zonder dat een beschikking is gegeven of - bij het ontbreken van zulk een termijn - wanneer niet binnen een redelijke tijd een beschikking is gegeven, geldt dat ingevolge het derde lid als het weigeren van het geven van een beschikking.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kunnen personen die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
Ingevolge artikel 55 zijn de personen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, bevoegd een bezwaarschrift in te dienen bij het bestuursorgaan dat de beschikking heeft gegeven, en het beroep, bedoeld in artikel 7, eerste lid, pas in te stellen, nadat het bestuursorgaan op het bezwaarschrift heeft beslist.
2.2. Bij voormelde brief van 22 juli 2003 heeft de Minister aan appellant medegedeeld dat de zendmachtiging, aan appellant toegekend bij ministeriële beschikking van 17 januari 2000, van rechtswege is vervallen, omdat de desbetreffende inrichting niet binnen één jaar na dagtekening van die beschikking in gebruik is gesteld. In deze brief is geen beschikking neergelegd, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de LAR, waartegen krachtens de LAR bezwaar kon worden gemaakt, aangezien deze mededeling niet op enig rechtsgevolg is gericht. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Minister het daartegen gemaakte bezwaar ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het Gerecht het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 1 september 2004 ten onrechte niet in verband daarmee gegrond heeft verklaard.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van het Gerecht van 25 januari 2005 wordt vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, verklaart het Hof het beroep gegrond en vernietigt het de beschikking van 1 september 2004. Nu de Minister het bij hem gemaakte bezwaar van appellant van 29 augustus 2003 met inachtneming van deze uitspraak slechts niet-ontvankelijk zou mogen verklaren, ziet het Hof aanleiding om op na te melden wijze in de zaak te voorzien.
2.4. Voor zover appellant heeft beoogd om schadevergoeding te verzoeken, moet dit verzoek worden afgewezen, reeds omdat daarvoor geen grond bestaat.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht van 25 januari 2005 in zaak nr. LAR 2004/184;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikking van 1 september 2004 gegrond;
IV. vernietigt die beschikking;
V. verklaart het voormelde bezwaar van appellant van 29 augustus 2003 alsnog niet-ontvankelijk;
VI. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
VII. gelast dat het Land de Nederlandse Antillen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf. 450,00 (zegge: vierhonderd vijftig gulden) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier.
w.g. Ter Berg, Voorzitter
w.g. Martinez, griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2005.