ECLI:NL:OGHNAA:2005:BF7472

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
30 mei 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
65 HLAR 34/04
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergunning tot tijdelijk verblijf voor kinderen van gegratieerde moeder

In deze zaak gaat het om de weigering van de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao om appellanten, de kinderen van een gegratieerde moeder, een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen. De moeder had in de gratieperiode een tijdelijke verblijfsvergunning gekregen, geldig tot 11 september 2004. Appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat, stelden dat in vergelijkbare gevallen gezinshereniging was toegestaan, en betoogden dat het beleid hen niet mocht worden tegengeworpen. Het Hof overweegt dat, hoewel er mogelijk vergelijkbare gevallen zijn, dit niet betekent dat de Gezaghebber verplicht is om een vergunning te verlenen in afwijking van het gevoerde beleid. Het Hof wijst erop dat het beleid is gebaseerd op de openbare orde en het algemeen belang, en dat de Gezaghebber niet consistent zou zijn in de toepassing van dit beleid.

Het proces begon met de weigering van de Gezaghebber op 23 december 2003, waarna appellanten in beroep gingen bij het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen. Dit Gerecht verklaarde het beroep ongegrond op 17 augustus 2004. Appellanten gingen in hoger beroep, maar het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht. Het Hof concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 mei 2005, waarbij het Hof in naam der Koningin recht deed en de eerdere uitspraak bevestigde.

Uitspraak

65 HLAR 34/04
Datum uitspraak: 30 mei 2005
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [kind sub 1] en [kind sub 2], allen wonend op [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 17 augustus 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao, namens de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij beschikkingen van 23 december 2003, nrs. 6001040231/1 en 6001040229/1, heeft de Gezaghebber van het Eilandgebied Curaçao (hierna: de Gezaghebber) geweigerd appellanten een vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen.
Tegen deze beschikking hebben appellanten bij brief, bij het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht) ingekomen op 18 maart 2004, beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 17 augustus 2004 heeft het Gerecht het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij het Hof ingekomen op 24 september 2004, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 11 maart 2005 heeft de Gezaghebber van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2005, waar appellanten, bijgestaan door mr. drs. B.W. Scheperboer, advocaat, en de Gezaghebber, vertegenwoordigd door mr. J.G. Ricardo, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting Nederlandse Antillen (hierna: de LTU) kan de vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de Minister van Justitie worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen.
2.2. Volgens het door de Gezaghebber met betrekking tot zogenoemde gegratieerde vreemdelingen gevoerde beleid kunnen deze, gezien het tijdelijke karakter van hun verblijf en mede met het oog op de openbare orde en het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen, geen aanspraak maken op toelating van familieleden in het kader van gezinshereniging.
2.2.1. Dit beleid heeft de Gezaghebber ten grondslag gelegd aan de weigering van 23 december 2003.
2.3. Appellanten klagen dat het Gerecht heeft miskend dat het door de Gezaghebber met betrekking tot gegratieerde vreemdelingen gevoerde beleid niet consistent wordt toegepast. Zij hebben in dit verband gewezen op toelating van studerende kinderen van zekere [vreemdeling].
2.3.1. Niet in geschil is dat aan de moeder van appellanten in de zogenoemde gratieperiode een vergunning tot tijdelijk verblijf is verstrekt, geldig tot 11 september 2004, en dat het voormelde beleid inzake gegratieerde vreemdelingen in zoverre op haar van toepassing is.
Appellanten stellen dat de Gezaghebber in een vergelijkbaar geval, in afwijking van het beleid gezinshereniging heeft toegestaan aan een vreemdeling, die op grond van de gratieregeling een tijdelijke verblijfsvergunning heeft gekregen en betogen dat de beleidsregel hun om deze reden niet mag worden tegengeworpen. Het Hof overweegt dat, voorzover al sprake is van vergelijkbare gevallen, waarvan voorshands niet is gebleken, dit er niet toe kan leiden dat de Gezaghebber gehouden is een vergunning tot verblijf te verlenen in afwijking van het gevoerde beleid. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat volgens de Gezaghebber het mogelijk is dat wegens het grote aantal zogenoemde gratieaanvragen, door een administratieve vergissing een begunstigende beschikking is afgegeven waar dat eigenlijk niet had mogen gebeuren.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, griffier.
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2005.
Verzonden: