ECLI:NL:OGHNAA:2005:BF7465

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
30 mei 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
61 HLAR 30/04
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergunning tot tijdelijk verblijf wegens strijd met openbare orde en vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een aanvraag tot verlenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf had ingediend. De Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten, namens de Minister van Justitie, heeft deze aanvraag afgewezen op 8 maart 2004. De appellant was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden en was daarna verwijderd uit het gebied. De appellant stelde dat de afwijzing van zijn aanvraag niet op de openbare orde of het algemeen belang was gebaseerd, en dat het vertrouwensbeginsel was geschonden omdat hem eerder onder dezelfde omstandigheden een vergunning was verleend.

Het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, verklaarde het beroep van de appellant ongegrond op 15 juni 2004. De appellant ging in hoger beroep, maar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba bevestigde de uitspraak van het Gerecht. Het Hof oordeelde dat de Gezaghebber terecht had geweigerd de vergunning te verlengen, omdat de afwijzing voldoende duidelijk was onderbouwd en gebaseerd op artikel 9 van de Landsverordening Toelating en Uitzetting. Het Hof concludeerde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die de Gezaghebber zouden hebben moeten doen afwijken van het gevoerde beleid.

De uitspraak van het Hof bevestigde dat het vertrouwensbeginsel niet was geschonden, aangezien de appellant op de hoogte was van de vergissing die had geleid tot zijn eerdere vergunning. De beslissing van het Hof werd uitgesproken in naam der Koningin op 30 mei 2005, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

61 HLAR 30/04
Datum uitspraak: 30 mei 2005
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], verblijvend in [woonplaats ],
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 15 juni 2004 in het geding tussen:
appellant
en
de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten, namens de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 8 maart 2004, nr. 7001011209/3, heeft de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: de Gezaghebber), namens de Minister van Justitie (hierna: de Minister) een aanvraag van appellant om verlenging van de hem verleende vergunning tot tijdelijk verblijf afgewezen.
Bij uitspraak van 15 juni 2004 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, ingekomen op 26 juli 2004, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 27 september 2004 heeft de Gezaghebber van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.G. Snow, advocaat, en de Gezaghebber, vertegenwoordigd door mr. D.B.J. Post, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant klaagt dat het Gerecht heeft miskend dat uit de beschikking niet blijkt dat de gevraagde verlenging is geweigerd wegens strijd met de openbare orde of het algemeen belang.
2.1.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting Nederlandse Antillen (hierna: de LTU) kan de vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de Minister van Justitie worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang.
2.1.2. Aan de beschikking van 8 maart 2004 heeft de Gezaghebber ten grondslag gelegd dat appellant bij uitspraak van het Gerecht van 20 april 2000 tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden is veroordeeld en voorts, na afwijzing bij vonnis in kort geding van 12 april 2001 van zijn vordering om een verbod hem te verwijderen, conform de beschikking van de Gezaghebber, is verwijderd.
2.1.3. De klacht faalt. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat uit de beschikking aldus voldoende duidelijk valt af te leiden dat de afwijzing is gebaseerd op de bepaling van artikel 9, eerste lid onder a.
2.2. Appellant klaagt voorts dat het Gerecht heeft miskend dat door de afwijzing het vertrouwensbeginsel is geschonden, nu de Gezaghebber hem eerder onder dezelfde omstandigheden een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft verleend.
2.2.1. Ook deze klacht faalt. De Gezaghebber heeft onweersproken gesteld dat de eerdere vergunningverlening op een vergissing berustte. Het vertrouwensbeginsel strekt niet zover, dat de Gezaghebber gehouden is in deze eenmaal gemaakte vergissing te volharden. Overigens was het gevoerde beleid aan appellant bekend, zodat hij wist dat zijn eerdere toelating op een vergissing berustte en hij daaraan geen vertrouwen kon ontlenen dat de hem aldus verleende vergunning verlengd zou worden.
Bijzondere feiten of omstandigheden die grond kunnen geven voor het oordeel dat de Gezaghebber niet in redelijkheid aan het gevoerde beleid heeft kunnen vasthouden, zijn niet gebleken.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, griffier.
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2005.
Verzonden: