ECLI:NL:OGHNAA:2005:BF3243

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
30 mei 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16 HLAR 08/03
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling suikerquotum en strijd met motiveringsbeginsel

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 30 mei 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van een suikerquotum. De appellante, Free Trade Foods N.V., had bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de Directeur Economische Zaken, waarin haar een aandeel van 1,102 MT suiker was toegewezen voor export naar de Europese Unie, terwijl zij had verzocht om 18 MT. De appellante stelde dat de beschikking onvoldoende gemotiveerd was en dat de toegepaste toerekeningsmethode niet duidelijk was. Het Hof oordeelde dat de beschikking van 8 januari 2003 niet voldeed aan het motiveringsbeginsel, omdat niet duidelijk was gemaakt op basis van welke factoren de toedeling had plaatsgevonden. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de eerdere uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg, die de beschikking van de Directeur Economische Zaken had bevestigd. Het Hof droeg de Directeur Economische Zaken op om een nieuwe beslissing te nemen op het door appellante ingediende bezwaarschrift, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van schade die voor vergoeding in aanmerking kwam. De proceskosten werden toegewezen aan de appellante, en het Hof gelastte de Directeur Economische Zaken om het griffierecht aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

16 HLAR 08/03.
Datum uitspraak: 30 mei 2005
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
De naamloze vennootschap "Free Trade Foods N.V."
gevestigd op Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 27 mei 2003 in het geding tussen:
appellante,
en
de Directeur Economische Zaken.
1. Procesverloop
Bij brief van 11 oktober 2002 heeft appellante de Minister van Economische Zaken en Nationaal Herstel (thans: de Minister van Economische Zaken en Arbeidszaken, hierna: de Minister) verzocht om vergunning voor het jaar 2003 voor de uitvoer van 18 MT suiker naar de Europese Unie (hierna: de EU).
Bij brief van 24 december 2002 is aan appellante bericht dat zij 1,102 MT suiker naar de EU mag exporteren.
Bij beschikking van 8 januari 2003 is het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2003 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, ingekomen op 7 juli 2003, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief, ingekomen op 22 oktober 2003, is van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door J.W.O. Godin, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. M.F. Bonapart, advocaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante klaagt dat het Gerecht heeft miskend dat het besluit van 24 december 2002 een beschikking is, waartegen ingevolge de LAR bezwaar openstond.
2.1.1. Deze beroepsgrond slaagt. Bij de voormelde brief van 24 december 2002 is appellante toegestaan in 2003 1,102 MT suiker naar de EU te exporteren. Terecht betoogt zij dat aldus is beoogd haar aandeel in het voor uitvoer naar de EU beschikbare suikerquotum vast te stellen en dient de brief aangemerkt te worden als inhoudend een beschikking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de LAR. Hieruit volgt dat het Gerecht het door appellante tegen deze beschikking gerichte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, als niet gericht tegen een beschikking.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, beoordeelt het Hof de beschikking van 8 januari 2003 aan de hand van de daartegen door appellante in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
2.2.1. Het door appellante tegen de beschikking van 24 december 2002 gemaakte bezwaar is bij de beschikking van 8 januari 2003 ongegrond verklaard. Appellante heeft betoogd dat aldus is miskend dat de primaire beschikking de vereiste wettelijke grondslag ontbeert. Voorts ontbeert de beschikking van 8 januari 2003, evenzeer als die van 24 december 2002, volgens haar een deugdelijke motivering. Tenslotte verzoekt appellante om vergoeding van door haar ten gevolge van de bestreden beschikkingen geleden en nog te lijden schade.
2.2.2. Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
Ingevolge artikel 4 van de Landsverordening In- en Uitvoer heeft het Ministerie van Economische en Arbeidszaken onder meer tot taak de zorg voor een evenwichtige verdeling van de nationale economie in de ruimste zin, waaronder de zorg voor de internationale en regionale economische betrekkingen en het bevorderen van de marktwerking.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, onder b, sub 1, van de Landsverordening In- en Uitvoer, bestaat het Ministerie van Economische en Arbeidszaken onder meer uit de Directie Economische Zaken.
Ingevolge het tweede lid staat aan het hoofd van een directie een directeur, die voor de taakvoering van de directie, waar aan hij leiding geeft, integraal verantwoording schuldig is aan de minister die verantwoordelijk is voor het Ministerie, waarvan de directie deel uit maakt.
De taken van de Directie Economische Zaken volgen uit artikel 2, derde lid, van het Landsbesluit Organisatie en Taakstelling Directies Economische Zaken en Arbeidszaken van het Ministerie van Economische en Arbeidszaken. Tot deze taken behoort onder meer het landelijk en internationaal economisch beleid.
2.2.3. Uit voormelde bepalingen, gelezen in hun onderlinge samenhang, moet worden afgeleid dat de Minister het voor export naar de EU beschikbare suikerquotum kan verdelen. De primaire beschikking, alsmede die op bezwaar, moet voorts geacht worden namens de Minister te zijn gegeven. Het betoog van appellante faalt in zoverre.
2.2.4. Ingevolge artikel 6, vierde lid, van bijlage III bij het LGO-besluit bedraagt het quotum voor suikerexport vanuit de LGO's naar de Europese Unie voor 2003 28 MT. Appellante heeft voor dat jaar verzocht om een aandeel daarin van 18 MT. Aan haar is 1,102 MT toegedeeld. Het restant van het quotum is verdeeld over drie andere exporteurs. In de bestreden beschikking is, zo min als in de primaire, onvoldoende duidelijk gemaakt, welke toerekeningsmethode aan deze verdeling ten grondslag ligt, welke factoren daarbij van belang zijn, welke rol elk van deze factoren speelt, alsmede hoe toepassing van die factoren tot de toedeling aan appellante van 1,102 MT heeft geleid. Appellante klaagt met recht dat de beschikking van
8 januari 2003 aldus niet op een voldoende draagkrachtige motivering berust.
2.3. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, verklaart het Hof het beroep gegrond en vernietigt het de beschikking van 8 januari 2003 wegens het ontbreken van een voldoende draagkrachtige motivering. Het overige door appellante tegen de bestreden beschikking aangevoerde behoeft geen bespreking.
Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen, reeds omdat, indien alsnog een draagkrachtige motivering voor de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift wordt gegeven, geen sprake is van door de desbetreffende beschikking veroorzaakte voor vergoeding in aanmerking komende schade.
2.4. De Directeur dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellante te worden verwezen.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 27 mei 2003 in zaak nr. LAR 2003/13;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak tegen de beschikking van de Directeur Economische Zaken van 8 januari 2003 ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt die beschikking;
V. draagt de Directeur Economische Zaken op met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing te nemen op het door appellante ingediende bezwaarschrift;
VI. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
VII. veroordeelt de Directeur Economische Zaken tot vergoeding van de bij appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van
NAF. 2.800,00 (zegge: tweeduizend achthonderd gulden), toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de Directeur Economische Zaken aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NAF. 150,00 (zegge: honderd vijftig gulden) vergoedt;
IX. verstaat dat de griffier aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrag van NAF. 300,00 (zegge: driehonderd gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, griffier.
Voorzitter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2005.
Verzonden: