ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF3979

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
29 november 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
33 HLAR 21/04
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning op basis van ondeugdelijke motivering en niet-bekendgemaakte tewerkstellingsvergunning

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba op 29 november 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een verblijfsvergunning aan appellante, die op Sint Maarten woont. De aanvraag voor de verblijfsvergunning was afgewezen door de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten op 30 september 2003, omdat appellante niet beschikte over een tewerkstellingsvergunning en daardoor niet over voldoende middelen van bestaan zou beschikken. Het Gerecht in eerste aanleg had deze weigering op 28 januari 2004 bevestigd, maar appellante ging in hoger beroep.

Het Hof heeft de zaak behandeld op 30 september 2004, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.G. Snow, en de Gezaghebber werd vertegenwoordigd door mr. B.G. Hofman. Het Hof oordeelde dat de motivering van de weigering van de verblijfsvergunning ondeugdelijk was, omdat de weigering van de tewerkstellingsvergunning niet op de juiste wijze bekend was gemaakt. Het Hof concludeerde dat het Gerecht in eerste aanleg buiten de grenzen van het geschil was getreden door de weigering van de tewerkstellingsvergunning te beoordelen, terwijl dit niet ter toets stond.

Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak en de beschikking van de Gezaghebber. Tevens droeg het Hof de Gezaghebber op om een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag van appellante, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Daarnaast werd de Gezaghebber veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante en het teruggeven van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

33 HLAR 21/04.
Datum uitspraak: 29 november 2004
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend op Sint Maarten,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 28 januari 2004 in het geding tussen:
appellante
en
De Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten, namens de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 30 september 2003, nr. 7001018479/2, heeft de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: de Gezaghebber) een aanvraag van appellante om verlening van een verblijfsvergunning afgewezen.
Bij uitspraak van 28 januari 2004 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 maart 2004, bij het Gerecht ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2004, waar appellante, bijgestaan door mr. J.G. Snow, advocaat, en de Gezaghebber, vertegenwoordigd door mr. B.G. Hofman, zijn verschenen. Voorts is daar het Bestuurscollege van Sint Maarten, vertegenwoordigd door mr. B.G. Hofman, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting Nederlandse Antillen kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de Minister van Justitie worden geweigerd, indien niet kan worden aangetoond dat degene, voor wie toelating wordt verzocht, over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening arbeid vreemdelingen (hierna: de LAV) is het een werkgever verboden een vreemdeling arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, is het Bestuurscollege bevoegd tot het verlenen, verlengen en intrekken van zodanige vergunning. Ingevolge het tweede lid kan het Bestuurscollege deze bevoegdheid, zonodig onder het stellen van regels of aanwijzingen, geheel of gedeeltelijk overdragen aan een hoofd van een ambtelijke dienst van het eilandgebied.
2.3. Ambtshalve overweegt het Hof als volgt. Het Gerecht heeft overwogen dat - samengevat weergegeven - het Bestuurscollege geen besluit heeft genomen op de aanvraag van appellante om verlening van een tewerkstellingsvergunning, doch deze geweigerd zou mogen worden. Het is aldus buiten de grenzen van het geschil getreden. Ter toets van het Gerecht stond slechts de weigering appellante een verblijfsvergunning te verlenen.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, beoordeelt het Hof thans de beschikking van de Gezaghebber aan de hand van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden.
2.4.1. Appellante heeft via haar werkgeefster verlenging gevraagd van de haar voor het verrichten van arbeid in loondienst verleende verblijfsvergunning. Bij beschikking van 30 september 2003 heeft de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten de aanvraag namens de Minister van Justitie afgewezen, omdat appellante niet beschikte over een tewerkstellingsvergunning en dientengevolge evenmin over voldoende middelen van bestaan.
2.4.2. Appellante heeft in eerste aanleg onder meer betoogd dat de beschikking van de Gezaghebber niet berust op een deugdelijke motivering.
2.4.3. De Gezaghebber heeft de weigering om appellante een verblijfsvergunning te verlenen gebaseerd op een weigering om haar een tewerkstellingsvergunning te verlenen. Ter zitting is evenwel gebleken dat het Bestuurscollege geen zodanige weigering op de in artikel 16, tweede lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. De conclusie is dan ook dat de aan de weigering om appellante een verblijfsvergunning te verlenen ten grondslag gelegde motivering dat besluit niet vermag te dragen.
2.4.4. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, verklaart het Hof het beroep gegrond en vernietigt het de in beroep bestreden beschikking wegens het ontbreken van een voldoende draagkrachtige motivering. Gelet op het vorenstaande, behoeft het overige door appellante tegen de beschikking van 30 september 2003 aangevoerde geen bespreking.
2.5. De Gezaghebber dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellante te worden verwezen.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 28 januari 2004 in zaak nr. LAR 2003/58;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak tegen de beschikking van de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten van 30 september 2003, nr. 7001018479/2, ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt die beschikking;
V. draagt de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten op met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag van appellante;
VI. veroordeelt de Gezaghebber van het Eilandgebied Sint Maarten tot vergoeding van de bij appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van NAF. 2.800,00 (zegge: tweeduizend achthonderd gulden), welk bedrag is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de Gezaghebber aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NAF. 150,00 (zegge: honderdvijftig gulden) vergoedt;
VIII. verstaat dat de griffier aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NAF. 300,00 (zegge: driehonderd gulden) teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Verbeek, griffier.
w.g. Ter Berg w.g. Verbeek
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2004.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,