ECLI:NL:OGHNAA:2004:BF3264

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
10 mei 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20 HLAR 15/03
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunning en belanghebbendheid van stichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting "Fundashon Desaroyo Marie Pampun I Bisendario" tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao. De stichting had beroep ingesteld tegen de verlening van een bouwvergunning aan Curaçao Public Aquarium N.V. voor het oprichten van een terreinscheiding te Bapor Kibra. De stichting stelde dat haar belangen direct betrokken waren bij de verlening van deze vergunning, omdat deze de toegang tot een wandelpad zou belemmeren. Het Gerecht had het beroep van de stichting ongegrond verklaard, waarop de stichting hoger beroep instelde.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie overweegt dat de statutaire doelstelling van de stichting zeer ruim is geformuleerd en onvoldoende aanknopingspunten biedt om te concluderen dat het belang van de stichting rechtstreeks bij de bestreden beschikking is betrokken. De stichting had weliswaar gesteld dat zij zich feitelijk had ingezet voor het behoud van het wandelpad, maar het Hof oordeelt dat dit niet voldoende is om haar als belanghebbende aan te merken. Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg. Het Hof verklaart het beroep van de stichting tegen de beschikking van 19 november 2002 niet-ontvankelijk en bepaalt dat het griffierecht aan de stichting wordt terugbetaald.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 10 mei 2004. De betrokken partijen zijn de stichting als appellante en het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao als verweerder.

Uitspraak

20 HLAR 15/03.
Datum uitspraak: 10 mei 2004
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting “Fundashon Desaroyo Marie Pampun I Bisendario”, gevestigd op Curaçao,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 4 september 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 19 november 2002 heeft het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao (hierna: het Bestuurscollege) bouwvergunning verleend aan Curaçao Public Aquarium N.V. (hierna: CPA) voor het oprichten van een terreinscheiding te Bapor Kibra.
Bij uitspraak van 4 september 2003 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao (hierna: het Gerecht), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 15 oktober 2003, bij het Gerecht ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij ongedateerde brief, bij het Hof ingekomen op 23 december 2003, heeft het Bestuurscollege van antwoord gediend. Bij brief van 15 januari 2004 heeft CPA van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door E.L. Reyna, bestuurslid, en door mr. M.W.A. van der Gulik, advocaat, en het Bestuurscollege, vertegenwoordigd door mr. E.F. Roosje, zijn verschenen. Namens CPA is daar het woord gevoerd door mr. A.C.A. Gonzales, advocaat.
2. Overwegingen
2.1. Het Hof overweegt ambtshalve als volgt.
In artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna te noemen: de LAR) is bepaald dat natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep kunnen instellen bij het Gerecht. Ten aanzien van rechtspersonen worden mede als hun belangen beschouwd de belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden behartigen.
2.2. Ingevolge artikel 2 van haar statuten stelt appellante zich ten doel ten behoeve van alle inwoners in haar werkgebied:
a. het bevorderen van gerichte leerprocessen van groepen en personen met het oog op de ontwikkeling van de verschillende vermogens van de mens en op de vermeerdering van kennis, de ontwikkeling van inzichten en vaardigheden en de bepaling van standpunten en houdingen;
b. het bevorderen van de bewustwording van personen en groepen van de eigen woon-, werk- en leefsituatie en de daarin voorkomende waarden en normen en het ondersteunen van aktieve en kritische betrokkenheid bij de vormgeving van de samenleving;
c. het bevorderen van de betrokkenheid van personen en groepen bij de zelfstandige vormgeving van maatschappelijke en culturele verbanden, gericht op het gemeenschappelijk tot stand brengen van mogelijkheden voor ontmoeting en ontplooiing; op zowel economisch, sociaal, politiek, als geestelijk (spiritualiteit) gebied en de sport;
d. het bevorderen van de economische ontwikkeling van de wijk en ervoor zorgen dat personen en groepen in het werkgebied profijt zullen hebben van de economische ontwikkelingen die in haar werk/woongebied ontstaan;
e. het behartigen van de belangen van de inwoners.
2.3. De statutaire doelstelling is aldus zeer ruim. Hieruit volgt niet dat appellante het behoud van het wandelpad te Bapor Kibra – welk pad volgens haar wordt onderbroken door de vergunde terreinscheiding – nastreeft. De statutaire doelstelling biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het belang van appellante rechtstreeks bij de verlening van de bouwvergunning is betrokken, omdat die doelstelling daarvoor niet in een voldoende nauw verband staat met de gestelde door die beschikking geschade belangen. Dat appellante zich, naar zij stelt, wel feitelijk heeft ingezet voor het behoud van het wandelpad, heeft het Gerecht onder die omstandigheden ten onrechte toereikend geacht om haar niettemin als belanghebbende in evenbedoelde zin aan te merken bij de verlening van de bouwvergunning.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep van appellante tegen de beschikking van 19 november 2002 niet-ontvankelijk verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 4 september 2003 in zaak nr. LAR 2002/68;
III. verklaart het door appellante in die zaak ingestelde beroep niet ontvankelijk;
IV. verstaat dat de griffier aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Naf 300,00 (zegge: driehonderd gulden) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.H.C. Visser, griffier.
w.g. Ter Berg, Voorzitter
w.g. Visser, griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2004.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,