7 HLAR 19/03
Datum uitspraak: 10 mei 2004
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap "Faro Blanco Restaurant N.V.", gevestigd in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 15 oktober 2003 in het geding tussen:
de Minister van Algemene Zaken.
Bij beschikking van 4 september 2002 heeft de Minister van Algemene Zaken (hierna: de Minister) latere sluitingsuren vastgesteld voor het koffiehuis/restaurant van appellante, gevestigd in [locatie], gelegen te [plaats].
Bij beschikking van 30 juni 2003 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2003 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 12 november 2003, bij het Gerecht ingekomen op de volgende dag, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 19 januari 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. D.G. Kock, advocaat, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. P.D. Langerak, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 47, tweede lid, van de Vergunningsverordening moet een lokaliteit, waarvoor een koffiehuis- of restaurantvergunning is verleend, gesloten zijn van middernacht tot zonsopgang.
Ingevolge het vierde lid kan de Minister van Algemene Zaken om bijzondere redenen of op aanvraag van de houder, een later sluitingsuur of een afwijkende regeling ten aanzien van het sluitingsuur vaststellen. Ingevolge artikel 11 geeft een koffiehuisvergunning de houder recht tot de verkoop in het klein van sterke drank, zowel voor gebruik ter plaatse, als voor gebruik elders en tot de verkoop van zwak-alcoholische of alcoholvrije drank en voor consumptie bestemd ijs of soortgelijk artikel voor gebruik ter plaatse.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, geeft een restaurantvergunning A de houder recht tot de verkoop in het klein van alcoholvrije drank, voor consumptie bestemd ijs of soortgelijk artikel en spijzen, welke in een ter plaatse aanwezige keuken worden bereid, voor gebruik ter plaatse.
Ingevolge het tweede lid geeft een restaurantvergunning B de houder recht tot de verkoop in het klein van alcoholvrije drank, voor consumptie bestemd ijs of soortgelijk artikel en bepaalde, op eenvoudige wijze te bereiden spijzen in een zogenaamd snelbuffet, voor gebruik ter plaatse.
2.2. Bij de bij de beslissing op het bezwaarschrift gehandhaafde beschikking heeft de Minister krachtens artikel 47, vierde lid, van de Vergunningsverordening een later sluitingsuur voor de lokaliteit van appellante vastgesteld. Ingevolge deze beschikking mag de lokaliteit geopend zijn op vrijdag van zonsopgang tot zaterdag 01.00 uur, op zaterdag van zonsopgang tot zondag 01.00 uur en voor dagen voorafgaande aan een officiële feestdag van zonsopgang tot op de feestdag tot 01.00 uur.
Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat in verband met een beleidswijziging voor 01.00 uur moet worden gelezen 02.00 uur. Het Hof heeft geen grond hierover anders te oordelen.
2.3. Op 15 oktober 2002 heeft de Minister bekendgemaakt dat ontheffingen van sluitingstijden die latere sluitingstijden inhouden dan die, welke hieronder worden vermeld, met ingang van 1 mei 2003 worden gewijzigd in dier voege dat voor de lokaliteiten, ten behoeve waarvan deze zijn afgegeven, de volgende sluitingstijden zullen gelden:
1. van maandag (nacht van zondag op maandag) tot vrijdag (nacht van donderdag op vrijdag) is de sluitingstijd uiterlijk 02.00 a.m.;
2. op zaterdag (nacht van vrijdag op zaterdag) en zondag (nacht van zaterdag op zondag) en op elke op Aruba erkende feestdag is de sluitingstijd uiterlijk 04.00 a.m.
2.3.1. Op 12 april 2003 heeft de Minister een rectificatie van bovenvermelde bekendmaking gepubliceerd. Daarin is vermeld dat het nieuwe beleid slechts betrekking heeft op lokaliteiten, waarvoor een koffiehuisvergunning in combinatie met een restaurantvergunning B is verleend.
2.4. Appellante stelt dat zij in beroep heeft aangevoerd dat het juridische verschil tussen een restaurantvergunning A en een restaurantvergunning B niet rechtvaardigt dat houders van de laatste vergunning hun lokaliteit langer mogen openstellen. Het Gerecht is hierop volgens haar ten onrechte niet ingegaan. Verder heeft het Gerecht volgens haar miskend dat het beleid van de Minister met betrekking tot de sluitingstijden willekeurig is en dat sprake is van détournement de pouvoir. In dat verband heeft zij gesteld dat de publicatie van 12 april 2003 enkel ten doel heeft te voorkomen dat zij in aanmerking komt voor een latere sluitingstijd. Appellante heeft verder aangevoerd dat de publicatie van 12 april 2003, anders dan het Gerecht heeft overwogen, een beleidswijziging inhoudt. Door het beleid zo kort voor de inwerkingtreding daarvan te wijzigen, is het rechtszekerheidsbeginsel geschonden. Het Gerecht heeft hieraan ten onrechte geen aandacht besteedt en heeft evenmin overwogen waarom die beleidswijziging op zo korte termijn nodig was, aldus appellante.
2.4.1. Gebleken is dat de Minister sinds 7 november 2000 als beleid voert dat houders van een koffiehuis- en restaurantvergunning A geen afwijkende sluitingstijd wordt toegestaan, met uitzondering van de nachten in het weekend. Aan de houders van een koffiehuis- en restaurantvergunning B werd en wordt wel toestemming verleend voor afwijkende, latere sluitingstijden. Met dit onderscheid sluit de Minister aan op het onderscheid dat in artikel 17 van de Vergunningsverordening is gemaakt tussen de zogenoemde A- en B-lokaliteiten. Reeds daarom is van gelijke of gelijk te stellen gevallen geen sprake en van een ongerechtvaardigd verschil in behandeling evenmin. Het Gerecht heeft in hetgeen appellante heeft aangevoerd voorts terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de Minister niet in redelijkheid tot vaststelling van het beleid voor de zogenoemde A-lokaliteiten heeft kunnen besluiten.
Uit de bekendmaking van 15 oktober 2002 volgt dat deze geen betrekking kan hebben op de openingstijden van zogenoemde A-lokaliteiten. Aan houders van een koffiehuis- en restaurantvergunning A werd en wordt immers geen latere sluitingstijd toegestaan, dan in de bekendmaking is vermeld. De rectificatie betreft slechts een verduidelijking voor het geval hierover misverstand mocht bestaan. Met de rectificatie is het op 15 oktober 2002 bekendgemaakte beleid dan ook niet gewijzigd. Nu de bekendmaking, noch de rectificatie daarvan, gevolgen heeft voor de sluitingstijden van A-lokaliteiten, is het niet aannemelijk dat de Minister met de rectificatie heeft beoogd een uitbreiding van openingstijden van de lokaliteit van appellante te voorkomen, als door haar gesteld. Van schending van het rechtszekerheidsbeginsel is, gelet op het vorenstaande, evenmin sprake. Het Gerecht heeft hierin dan ook terecht geen aanleiding gezien voor vernietiging van de beslissing op het bezwaarschrift. Deze beroepsgronden slagen niet.
2.5. Appellante heeft verder betoogd dat het Gerecht heeft miskend dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat de Minister tot 12 april 2003 steeds heeft gesteld dat appellante niet in aanmerking kon komen voor een latere sluitingstijd, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij aanzienlijke investeringen heeft gedaan. Zij heeft onlangs aanzienlijke investeringen in haar restaurant gedaan, op grond waarvan zij aanspraak heeft op een latere sluitingstijd, aldus appellante.
2.5.1. Het Hof overweegt dienaangaande dat de Minister heeft weersproken dat toepassing van artikel 47, vierde lid, van de Vergunningsverordening afhankelijk is van het doen van investeringen. Uit het gepubliceerde beleid blijkt ook niet dat er een verband bestaat tussen het doen van investeringen en het vaststellen van latere sluitingstijden. Nu ook overigens niet is gebleken dat dit verband bestaat, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat de Minister heeft toegezegd dat een latere sluitingstijd zou worden vastgesteld, indien bepaalde investeringen in het restaurant zouden zijn aangetoond. Het Gerecht heeft, gelet hierop, in het beroep op het vertrouwensbeginsel terecht geen aanleiding gezien voor vernietiging van de beslissing op het bezwaarschrift. Het hoger beroep slaagt daarom in zoverre evenmin.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht wordt, met aanvulling en verbetering van de gronden, bevestigd.
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.H.C. Visser, griffier.
w.g. Ter Berg w.g. Visser
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2004.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,