ECLI:NL:OGHNAA:2003:1

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
4 februari 2003
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
AR 362/01 – HAR 202/02
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Griffiegeld en de beoordeling van direct geldelijk belang in burgerlijke zaken

In deze beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, uitgesproken op 4 februari 2003, wordt het verzet van verzoeker, h.o.d.n. Apache Heavy Equipment, tegen een mededeling van de griffier inzake griffiegeld behandeld. Verzoeker is in verzet gekomen tegen een mededeling van 27 september 2002, waarin werd gesteld dat er te weinig griffiegeld was betaald voor het hoger beroep. De procedure begon met een inleidend verzoekschrift van mr. E.R. de Vries namens Ruperto Torres, waarin een verklaring voor recht werd gevorderd en een conservatoir beslag werd gelegd. Het Hof overweegt dat het systeem van griffiegeld in Nederland verschilt van dat in de Nederlandse Antillen, waarbij in Nederland beide partijen griffiegeld betalen en niet wordt aangeknoopt aan een direct geldelijk belang. Het Hof stelt vast dat de griffier ten onrechte heeft gesteld dat er te weinig griffiegeld was betaald, en dat het verzet van verzoeker ongegrond is, behalve dat er een correctie moet plaatsvinden in de mededeling van de griffier. Het Hof benadrukt dat de betaling van griffiegeld een voorlopige heffing is en dat naheffing mogelijk is indien te weinig is betaald. De beslissing van het Hof houdt in dat het verzet van verzoeker ongegrond is, maar dat de mededeling van de griffier moet worden aangepast. De beschikking is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

gepubliceerd in: Tijdschrift voor Antilliaans Recht-Justicia 2003, afl. 1, p. 61 e.v.

BURGERLIJKE ZAKEN 2003 BESCHIKKING NO.
Registratienrs. AR 362/01 – HAR 202/02
Uitspraak: 4 februari 2003
BESCHIKKING GEGEVEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
In de zaak van:
[VERZOEKER], h.o.d.n. Apache Heavy Equipment,
wonende op Curaçao,
verzoeker,
gemachtigde: mr. H.W. Braam

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij verzetschrift ingevolge het Landsbesluit tarieven in burgerlijke zaken (P.B. 1987, no. 124) is [verzoeker] in verzet gekomen tegen een mededeling d.d. 27 september 2002 van de griffier van het Hof.
1.2.
Op 10 december 2002 heeft een mondelinge behandeling van het onderhavige verzet en het daarmee samenhangende verzet van mr. E.R. de Vries namens de maatschap Halley Blaauw & Navarro en Ruperto Torres bij het Gerecht in eerste aanleg (HAR 203/02) plaats gevonden, op een gemeenschappelijke zitting van het Hof en het Gerecht in eerste aanleg, waarbij mr. De Boer optrad als lid van het Hof en als rechter in eerste aanleg.
1.3.
Aan [verzoeker] is een beschikking aangezegd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2.Waarvan wordt uitgegaan

2.1.
Op 26 maart 2001 heeft mr. De Vries namens Torres een inleidend verzoekschrift ingediend bij het GEA, met als gedaagden [verzoeker] en [naam 1] (AR 362/01). Gevorderd is een verklaring voor recht dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade op te maken bij staat en vermeerderd met wettelijke rente, vanwaardeverklaring van een gelegd conservatoir beslag en veroordeling in de kosten van de procedure.
2.2.
Het desbetreffende conservatoir beslag is toegestaan als verzocht met begroting van de vordering op Naf 330.000,-. Kennelijk is in dat bedrag, gelet op het verzoekschrift, voor begrote kosten begrepen: Naf 30.000,- (10%).
2.3.
Door mr. De Vries is bij de indiening van het onder 2.1 genoemd inleidend verzoekschrift Naf 450,- aan griffiegeld voldaan (onbepaalde waarde).
2.4.
Bij vonnis van 18 februari 2002 heeft het GEA de vorderingen van Torres toegewezen. Bij de veroordeling van [verzoeker] en [naam 1] in de kosten is het GEA klaarblijkelijk uitgegaan van Naf 450,- griffiegeld.
2.5. [
[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het GEA. Ter gelegenheid van de indiening van zijn memorie van grieven heeft zijn advocaat mr. H.W. Braam Naf 900,- aan griffiegeld betaald.
2.6.
Bij mededeling d.d. 27 september 2002 van de griffier van het Hof aan mr. De Vries heeft de griffier gesteld dat, gelet op de ingediende beslagstukken en de conclusie van repliek, mr. De Vries’ cliënt Torres bij de zaak een direct geldelijk belang had van minstens Naf 300.000,-. Hiervoor is Naf 3.000,- aan griffierecht verschuldigd, zodat Naf 2.550,- te weinig is betaald. Op dezelfde dag is laatstgenoemd bedrag afgeboekt van het door Halley Blaauw & Navarro aangehouden depot.
2.7.
Op 27 september 2002 is tevens een mededeling aan mr. H.W. Braam, de advocaat van [verzoeker] gedaan, inhoudende dat voor het hoger beroep tevens van Naf 300.000,- geldelijk belang moet worden uitgegaan. Hiervoor is in hoger beroep Naf 6.000,- aan griffiegeld verschuldigd, zodat Naf 5.900,- (kennelijk moet worden gelezen: Naf 5.100,-) te weinig betaald is. Hiertegen richt zich het onderhavige verzet.

3.Beoordeling

3.1.
Het Hof zal ook het verzetschrift van mr. De Vries, in de samenhangende verzetprocedure (HAR 203/02), in zijn overwegingen betrekkingen.
3.2.
Het Hof stelt voorop dat de algemene beginselen van bestuur hier toepasselijk zijn (verg. HR 27 september 1996, NJ 1997, 39).
3.3.
In Nederland geldt een systeem van tarieven in burgerlijke zaken dat sterk afwijkt van dat hier te lande. Zo betalen in Nederland beide partijen griffiegeld en kent men in Nederland niet de aanknoping aan een direct geldelijk belang, zoals hierna aan de orde komt. Een beroep op het Nederlandse systeem faalt derhalve. De rechtspraak van de Hoge Raad terzake, ook wat betreft de concrete invulling van het rechtszekerheidsbeginsel (verg. HR 26 februari 1994, NJ 1994, 346), heeft hier te lande een beperkte betekenis.
3.4.
In de beide verzetschriften wordt gesteld dat in de onderhavige hoofdprocedure uitgegaan behoort te worden van een onbepaalde waarde en dat pas in de schadestaatprocedure een bedrag “(direct geldelijk belang)” zal worden gevorderd. Ongerijmd zou zijn dat zowel in de hoofdprocedure als in de schadestaatprocedure Naf 3.000,- aan griffiegeld zou moeten worden betaald.
3.5.
Bij Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van 19 juni 2000 (P.B. 2000, no. 55), in werking getreden met ingang van 1 augustus 2000, is artikel 20, derde lid, van het Landsbesluit tarieven in burgerlijke zaken (Ltbz) - welk lid de niet-personen- en familierechtelijke gevallen betreft waarin niet een bepaalde geldsom wordt gevorderd - komen te luiden:
“3. In de gevallen waarin het tweede lid niet van toepassing is, is een vast recht verschuldigd van f 450,--, tenzij de eisende partij een direct geldelijk belang heeft dat op een bepaald bedrag kan worden gewaardeerd. In het laatste geval is het tweede lid van overeenkomstige toepassing”
3.6.
Het zevende lid van artikel 20 Ltbz luidt sedert voornoemde wijziging:
“7. Het vast recht bij het Hof bedraagt het tweevoud van dat bij het Gerecht.”
3.7.
Naar het oordeel van het Hof is het, in de beschikking waarbij verlof tot conservatoir beslag is verleend uitgedrukte, “bedrag der schuldvordering, tot welker verzekering het beslag mag worden gelegd” als bedoeld in artikel 592 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een goede indicatie van het bestaan en het beloop van de waardering van een direct geldelijk belang als bedoeld in artikel 20, derde lid, Ltbz. De eiser zelf meent kennelijk dat zijn direct geldelijk belang ten minste zo hoog is en dat het vermogen van gedaagde tot dat bedrag moet worden geïmmobiliseerd.
3.8.
Voor het hoger beroep, indien ingesteld door de oorspronkelijk eiser, geldt hetzelfde.
3.9.
Voor de oorspronkelijk gedaagde die in de hoofdprocedure in hoger beroep gaat, kan het anders liggen. Het verzet als bedoeld in de artikelen 35 en 36 Ltbz geeft de gelegenheid tot correctie, zo de griffier al niet ambtshalve, naar aanleiding van door appellant bij het instellen van het hoger beroep of het dienen van grieven gemaakte opmerkingen, het direct geldelijk belang op een lager bedrag gesteld heeft dan het maximum waarvoor het conservatoir beslag is gelegd.
3.10.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, Ltbz wordt onder meer het vereffenen van kosten, schaden en interessen niet als een afzonderlijk geding beschouwd. Voor de vrees dat dubbel betaald moet worden, eenmaal in de hoofdprocedure en andermaal in de schadestaatprocedure, is dus geen grond.
3.11.
Wel zal, indien in de schadestaatprocedure meer gevorderd wordt dan het in de hoofdprocedure gewaardeerde direct geldelijke belang, moeten worden bijbetaald. Wordt minder gevorderd, dan wordt het griffierecht niet verminderd. Verwezen zij naar het vierde en vijfde lid van artikel 20 Ltbz.
3.12.
Ook is denkbaar dat in de hoofdprocedure te weinig betaald is, bijv. doordat - zoals in casu - ten onrechte van “onbepaalde waarde” is uitgegaan in plaats van een direct geldelijk belang, en dat wegens het rechtszekerheidsbeginsel - waarover hieronder in de rechtsoverwegingen 3.13 en 3.14 - herstel is uitgesloten. In de schadestaatprocedure - waarin een bepaalde geldsom wordt gevorderd - kan dan alsnog aanvulling worden verlangd.
3.13.
Indien te weinig griffiegeld is betaald, kan in beginsel naheffing plaatsvinden. Het Landsbesluit tarieven in burgerlijke zaken verzet zich daartegen niet. Met name voor de bepaling van het direct geldelijk belang is veelal kennis van het dossier nodig. Niet verwacht mag worden dat het met de inning van het griffiegeld belaste griffiepersoneel het dossier doorneemt. In zoverre is de bij de aanvang van de procedure in eerste aanleg onderscheidenlijk in hoger beroep plaatsvindende heffing van het griffiegeld in beginsel een voorlopige. Men kan er niet op vertrouwen dat dit anders is.
3.14.
Pas nadat de rechter, na bestudering van het dossier, eindvonnis heeft gewezen - met in voorkomende gevallen een kostenveroordeling die gebaseerd is op het betaalde griffiegeld - staat het rechtszekerheidsbeginsel aan naheffing in de weg. De betrokkenen zullen dan in beginsel de heffing als definitief mogen beschouwen en erop mogen vertrouwen dat geen aanvullende heffing zal plaatsvinden.
3.15.
Voorzover in het verzetschrift van mr. De Vries beroep gedaan wordt op de omstandigheid dat op 18 februari 2002 door het GEA eindvonnis was gewezen, terwijl de naheffing plaatsvond op 27 september 2002, is het verzet gegrond. De griffier dient tot terugboeking van Naf 2.550,- op het depot van Halley Blaauw & Navarro over te gaan. Wel dient, zoals hierboven is overwogen, met een verplichting tot bijbetaling worden rekening gehouden indien het komt tot een schadestaatprocedure.
3.16.
In hoger beroep vindt een zelfstandige vaststelling en heffing van het griffiegeld plaats. Dat in eerste aanleg te weinig is betaald, hetgeen in verband met het rechtszekerheidsbeginsel niet kan worden hersteld, baat [verzoeker] als appellant niet.
3.17.
De lijst “Tarieven griffierechten”, welke bestemd is voor het griffiepersoneel maar door de griffie op aanvraag wordt verstrekt, bevat een alfabetische trefwoordenlijst, met bij “verklaring voor recht”: 450,00, maar deze lijst is een zeer vereenvoudigde weergave - zonder ruimte voor uitzonderingen - van de inhoud van artikel 20 Ltbz en zeker niet een “uitwerking dan wel nadere specificatie” of “uitwerking van beleid” zoals in het verzetschrift bedoeld, waaraan men aanspraken kan ontlenen. Op de regel dat voor een verklaring voor recht Naf 450,- verschuldigd is, bestaat ingevolge artikel 20, derde lid, Ltbz een uitzondering indien sprake is van een direct geldelijk belang dat op een bepaald bedrag kan worden gewaardeerd. Aan deze lijst kan door de advocatuur of andere betrokkenen geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat van die wettelijke regeling wordt afgeweken. Reeds eerder heeft het Hof overigens niet geaccepteerd dat voor “een verklaring voor recht dat gedaagde Naf 500.000,- verschuldigd is” in hoger beroep Naf 900,- (“onbepaalde waarde”) aan griffiegeld was betaald.
3.18.
Sommige advocatenkantoren houden een depot aan bij de griffie. Een redelijke uitleg van de afspraak die daaraan ten grondslag ligt, brengt mee dat bedragen die naar het oordeel van de griffier verschuldigd zijn ingevolge de Ltbz, daarop kunnen worden afgeboekt; en dat in geval van verzet de uitkomst daarvan wordt afgewacht.
3.19.
Het nageheven bedrag aan griffiegeld is verschuldigd krachtens de wet (artikel 20 Ltbz) en de cliënt van de advocaat is deswege krachtens hun onderlinge verhouding tot vergoeding aan de advocaat gehouden. Dat neemt niet weg dat de advocaat een eigen wettelijke verplichting tot betalen heeft ingevolge artikel 44 van de Advocatenlandsverordening 1959, luidende:
“De advocaat is jegens de griffier persoonlijk aansprakelijk voor alle kosten, welke zijn cliënten verschuldigd zijn in zaken die hij heeft behandeld, of voor stukken waarvan hij opmaking of afgifte heeft verzocht.”
3.20.
Uit het voorgaande volgt de ongegrondheid van hetgeen in het verzetschrift van [verzoeker] is aangevoerd. Wel moet in de mededeling van de griffier van 27 september 2002 voor “Naf 5.900,-” worden gelezen: Naf 5.100,- (zie rechtsoverweging 2.7). Gelet op de ernstige gevolgen van het ongeval, komt het bedrag van Naf 300.000,-, tegen welke hoogte op zich [verzoeker] geen bezwaren heeft aangevoerd, het Hof redelijk voor. Het verzet van [verzoeker] is derhalve ongegrond.
3.21.
Het verzet van mr. De Vries is, zoals hierboven in rechtsoverweging 3.15 is overwogen, gegrond.

4.Beslissing

Het Hof verklaart het verzet van [verzoeker] ongegrond, behoudens dat in de mededeling van de griffier van 27 september 2002 voor “Naf 5.900,-” moet worden gelezen: Naf 5.100,-
Deze beschikking is gegeven door mr. De Lannoy, President en mrs. Van Zuthen en De Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting op Curaçao van 4 februari 2003 in aanwezigheid van de griffier.