ECLI:NL:OGHNAA:2001:1

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
24 april 2001
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
H055-2001
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging persoonlijke toelage van een werknemer in dienst van de overheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, die in dienst is van de overheid van de Nederlandse Antillen, tegen de openbare rechtspersoon De Nederlandse Antillen. De werknemer, vertegenwoordigd door mr. A.F.M. Torres, heeft in eerste aanleg een vonnis gekregen dat zijn vordering tot betaling van een persoonlijke toelage afwees. De werknemer is in hoger beroep gegaan, waarbij hij zijn vordering heeft gewijzigd en verzocht om vernietiging van het eerdere vonnis en toewijzing van zijn gewijzigde vordering.

De procedure begon met een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg, dat op 16 oktober 2000 werd uitgesproken. De werknemer stelde dat zijn persoonlijke toelage, die per 1 november 1999 was beëindigd, onterecht was stopgezet. Het Land, vertegenwoordigd door mr. N.O. Rouse, betwistte de vordering en stelde dat de toelage niet meer van kracht was, maar dat deze onverplicht was gehandhaafd tot de genoemde datum.

In hoger beroep heeft het Hof de gewijzigde vordering van de werknemer als uitgangspunt genomen. De werknemer heeft bewijs overgelegd van een landsbesluit dat zijn toelage per 1 januari 1998 toekende, en het Hof heeft vastgesteld dat er geen rechtvaardiging was voor de stopzetting van de toelage. Het Hof heeft de vordering van de werknemer tot betaling van Naf 45.040,- aan te weinig betaalde honorering toegewezen, evenals andere bedragen die door het Land niet waren betwist.

Het Hof heeft het bestreden vonnis vernietigd voor zover de vordering was afgewezen en heeft het Land veroordeeld tot betaling van in totaal Naf 47.534,80, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het hoger beroep zijn voor het Land, dat in het ongelijk is gesteld. De uitspraak vond plaats op 24 april 2001 in Curaçao, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN 2001 VONNIS NO.
Registratienrs. AR 921/00 – H. 55/01
Uitspraak: 24 april 2001
VONNIS GEWEZEN DOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
In de zaak van:
[DE WERKNEMER],
wonende op Curaçao,
oorspronkelijk eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. A.F.M. Torres
tegen
de openbare rechtspersoon DE NEDERLANDSE ANTILLEN,
zetelend op Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. N.O. Rouse.
Partijen worden hierna aangeduid met [de werknemer] en het Land.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg, zittingsplaats Curaçao (GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met AR nummer 921 van 2000 gewezen en op 16 oktober 2000 uitgesproken vonnis. De inhoud van dat vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[de werknemer] is bij appèlakte van 14 november 2000 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een daarvan deeluitmakende memorie van grieven en conclusie tot wijziging van eis heeft [de werknemer] een grief aangevoerd en toegelicht, zijn vordering gewijzigd en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van de vordering voor het overige en zijn gewijzigde vordering zal toewijzen, met veroordeling van het Land in de kosten van het geding in hoger beroep.
1.3.
Het Land heeft het appèl in een memorie van antwoord bestreden en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, althans [de werknemer] niet-ontvankelijk zal verklaren.
1.4.
Op de voor pleidooi bepaalde dag hebben de gemachtigden van beide partijen pleitnotities overgelegd. Vervolgens hebben partijen om vonnis gevraagd waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2.De grieven

Voor de grief wordt verwezen naar de memorie van grieven.

3.Waarvan in hoger beroep wordt uitgegaan

Het GEA heeft onder 1 van het vonnis feiten vastgesteld. De juistheid van die feiten is niet in geding en zij dienen deswege ook het Hof tot uitgangspunt.

4.Beoordeling

4.1.
Het Land heeft zich niet verzet tegen de wijziging van eis, zodat het Hof de gewijzigde vordering tot uitgangspunt neemt.
4.2. [
de werknemer] ontving naast zijn bezoldiging een persoonlijke toelage, maar deze is door het Land per 1 november 1999 beëindigd. De zijdens het Land in eerste aanleg genomen antwoordakte tot wijziging van eis tevens conclusie van antwoord, onder 2.2, kan niet anders worden verstaan dan dat deze toelage volgens het Land gebaseerd was op artikel 25 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht. Te zelfder plaatse stelde het Land dat dit artikel 25 LMA per 1 januari 1998 voor [de werknemer] niet meer van kracht was (wegens het nieuwe overgangsartikel 124a, ingevoegd bij Landsverordening van 23 december 1997, P.B. 1997, no.310), maar dat betaling onverplicht werd gehandhaafd. Kennelijk bedoelde het Land: voor [de werknemer] onverplicht gehandhaafd tot 1 november 1999.
4.3
In hoger beroep is het Land hierop teruggekomen. De toelage zou, blijkens de memorie van antwoord, onder 3, niet gebaseerd zijn op artikel 25 LMA, maar op een landsbesluit van 16 juni 1971, no. 9. no. 840/PZ. Het zou gaan om een aanvullende uitkering aan laboratoriumspecialisten die geen particuliere praktijk uitoefenen. Verder wordt onder 4 van deze memorie erkend noch ontkend dat [de werknemer] nog iets te vorderen heeft van het Land.
4.4 [
de werknemer] heeft in hoger beroep overgelegd een landsbesluit van 28 september 2000, no. 3, no. 3880/PZ’00, waarin per 1 januari 1998 de toelage (van Naf 4.504,-) aan hem wordt toegekend. Door [de werknemer] is in zijn memorie van grieven onweersproken gesteld dat de toelage ten aanzien van andere laboratoriumspecialisten is gecontinueerd na 1 november 1999. Vast staat voorts dat aan [de werknemer] met ingang van 3 september 1998 een honorering toekwam overeenkomende met zijn salariëring tot dat moment.
4.5.
Er is, gelet op het voorgaande, in deze procedure geen rechtvaardiging gebleken voor de stopzetting van de persoonlijke toelage van [de werknemer] per 1 november 1999. [de werknemer]’s vordering van Naf 45.040, zijnde 10 maanden à Naf 4.504,- is derhalve toewijsbaar.
4.6. [
de werknemer] vordert bovendien, zonder bestrijding door het Land, over de periode van 1 november 1999 tot en met 31 augustus 2000 een bedrag van Naf 218,- per maand aan te weinig ontvangen salaris en over 1 en 2 september 2000 een bedrag van Naf 314,80 aan te weinig ontvangen honorering. Ook deze bedragen zijn derhalve toewijsbaar.
4.7.
Totaal komt derhalve aan [de werknemer] toe: Naf 45.040,- + Naf 2.180,- + Naf 314,80 = Naf
47.534,80 aan te weinig betaalde honorering.
4.8.
Ingevolge artikel 1613x lid 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn de bepalingen van de Zevende Titel A van Boek 7A van dat wetboek niet van toepassing ten aanzien van personen in dienst van de overheid, tenzij zij door partijen of bij algemene verordening van toepassing zijn verklaard. Een vantoepassingverklaring is niet gebleken, zodat de gevorderde vertragingsrente van 50% niet toewijsbaar is.
4.9.
De wettelijke rente zal in dit geval worden toegekend vanaf de datum van de akte tot wijziging van eis in eerste aanleg.
4.9.
Het Land, zijnde overwegend in het ongelijk gesteld, draagt de kosten van dit hoger beroep.

5.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt het bestreden vonnis voor zover de vordering voor het overige is afgewezen; en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt het Land tot betaling aan [de werknemer] van Naf 47.534,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2000;
- bevestigt het bestreden vonnis voor het overige;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- veroordeelt het Land in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [de werknemer] begroot op Nafl. 5.100,- aan salaris van de gemachtigde en Nafl. 1.656,50 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Mezas, De Boer en Saleh, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en uitgesproken ter openbare terechtzitting op Curaçao van 24 april 2001 in aanwezigheid van de griffier.