ECLI:NL:OGHACMB:2025:87

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
H-49/24
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Speciale overweging strafbaarheid verkoop marihuana

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire. De verdachte, geboren in 2003, was aangeklaagd voor verschillende feiten met betrekking tot de verkoop en het bezit van drugs, waaronder hennep en cocaïne. Het Gerecht had de verdachte voor een aantal feiten vrijgesproken, maar had haar wel veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 364 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling bij Mental Health Caribbean.

De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, specifiek gericht tegen het ontslag van rechtsvervolging voor het feit van het verkopen, afleveren en vervoeren van hennep. Het Hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het Gerecht ten onrechte had geoordeeld dat het verkopen van hennep niet strafbaar was. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan het onder 2 bewezen verklaarde feit van het verkopen van hennep.

Het Hof heeft de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, gezien haar jeugdige leeftijd en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 364 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. Het Hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Zaaknummer: H-49/24

Parketnummer: 400.00380/23
Uitspraak: 11 maart 2025 Tegenspraak

Vonnis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire, (hierna: het Gerecht) van 17 april 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres A].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 6 ten laste gelegde vrijgesproken. Het Gerecht heeft het onder 1 meer subsidiair, 2 primair, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde bewezen verklaard. Het onder 2 bewezen verklaarde is door het Gerecht voor zover het betreft het “verkopen, afleveren en vervoeren van hennep” niet strafbaar verklaard. Het Gerecht heeft de verdachte ten aanzien van dit deel van het ten laste gelegde ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor de overige ten laste gelegde feiten heeft het Gerecht de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 364 (driehonderdvierenzestig) dagen, waarvan 200 (tweehonderd) dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met aftrek van voorarrest. Als bijzondere voorwaarden zijn opgelegd dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Caribisch Nederland, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt en dat de verdachte zich onder behandeling laat stellen bij Mental Health Caribbean of een soortgelijke instelling, zulks zolang dit gedurende de proeftijd door de behandelaar nodig wordt geacht.
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft het hoger beroep niet bij akte beperkt. Uit de appelschriftuur die de officier van justitie heeft ingediend, blijkt dat de grieven van het openbaar ministerie zich uitsluitend richten tegen de door het Gerecht uitgesproken ontslag van rechtsvervolging voor het onder feit 2 ten laste gelegde “verkopen, afleveren en vervoeren van hennep.” De procureur-generaal heeft ter terechtzitting van het Hof bevestigd dat het hoger beroep zich enkel en alleen richt tegen de door het Gerecht uitgesproken ontslag van rechtsvervolging voor het onder feit 2 ten laste gelegde. Als het hoger beroep van de officier van justitie bij akte zou zijn beperkt, zouden de beslissingen regarderende de overige tenlastegelegde feiten in hoger beroep zijn beschermd. Nu dat niet het geval is, zijn strikt genomen alle feiten aan beoordeling in hoger beroep onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van dinsdag 25 februari 2025. Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal, mr. S. Verheijen, en van wat door de verdachte en haar raadsman, mr. E.J. Winkel, naar voren is gebracht.
Het appel strekt ertoe dat alle beslissingen van het Gerecht door het Hof zullen worden overgenomen, met uitzondering van de beslissing om de verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde “verkopen, afleveren en vervoeren van hennep” te ontslaan van alle rechtsvervolging. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen om proces-technische redenen, omdat het gevorderde niet te verenigen is met het in stand blijven van het vonnis van het Gerecht. De procureur-generaal vordert dat het Hof, opnieuw rechtdoende, ook ten aanzien van voornoemde handelingen de strafbaarheid vast zal stellen. Eén en ander dient – blijkens de vordering van de procureur-generaal – geen gevolgen te hebben voor de opgelegde straf.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van het Hof.
Vonnis waarvan beroep
Het Hof komt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde tot een andere beslissing dan het Gerecht. Om redenen van doelmatigheid zal het Hof het vonnis in zijn geheel vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van het Gerecht d.d. 28 maart 2024, ten laste gelegd:
feit 1
primair
dat zij in of omstreeks de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer personen, althans alleen, al dan niet opzettelijk minstens 11 planten, althans een of meer planten, van het geslacht cannabis, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES, heeft verbouwd;
subsidiair
dat [medeverdachte] op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer personen, althans alleen, al dan niet opzettelijk minstens 11 planten, althans een of meer planten, van het geslacht cannabis, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES, heeft verbouwd;
tot en/of bij welk misdrijf op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, medeplichtig is geweest door het opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, en/of bij dit misdrijf behulpzaam is geweest door toen en aldaar die Cannabis planten te verzorgen en/of water te geven;
meer subsidiair
dat zij op of omstreeks 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer personen, althans alleen, opzettelijk 11 planten van het geslacht cannabis, aanwezig heeft gehad;
feit 2
primair
dat zij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer personen, althans alleen, opzettelijk hennep, althans enige gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt, als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of in bezit en/of aanwezig heeft gehad;
subsidiair
dat [medeverdachte] op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer personen, althans alleen, opzettelijk hennep, althans enige gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt, als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of in bezit en/ of aanwezig heeft gehad,
tot en/of bij welk misdrijf verdachte op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire medeplichtig is geweest door het opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, en/of bij dit misdrijf behulpzaam is geweest door toen en aldaar
- hennep te wegen en/of verpakken, en/of
- door contacten te leggen met (potentiële) kopers en/of zorg te dragen voor de levering;
feit 3
dat zij op of omstreeks 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer personen, althans alleen, op het adres [adres A] opzettelijk een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 24.4 gram marihuana en/of 89.2 gram hasjiesj en/of op het adres [adres B] opzettelijk een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 710 gram hennep en/of 18 gram marihuana, althans enige gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt, als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES, heeft vervoerd en/of in bezit en/of aanwezig heeft gehad;
feit 4
primair
dat zij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer personen, althans alleen, een hoeveelheid cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES, heeft bereid en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of verstrekt en/of in bezit en/of aanwezig heeft gehad;
subsidiair
dat [medeverdachte] op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen enin vereniging met een of meer personen, althans alleen, een hoeveelheid cocaïne, althans enige bereiding van cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES, heeft bereid en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of verstrekt en/of in bezit en/of aanwezig heeft gehad,
tot en/of bij welk misdrijf verdachte op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire medeplichtig is geweest door het opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, en/of bij dit misdrijf behulpzaam is geweest door toen en aldaar cocaïne te wegen en/of verpakken, en/of door contacten te leggen met (potentiële) kopers en/of zorg te dragen voor de levering;
feit 5
dat zij op of omstreeks 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in
vereniging met een of meer personen, althans alleen, al dan niet opzettelijk in zijn bezit en/of aanwezig heeft gehad ongeveer 22 gram cocaïne, althans een hoeveelheid cocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel Opiumwet 1960 BES;
feit 6
dat zij op om omstreeks de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer personen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s), een of meer (contante) geldbedrag(en), te weten:
- een bedrag van USD 8.000,- (zijnde contante betaling voor de aankoop van een jetski Sea Doo GTX limited 260)
althans van een of meer voorwerpen en/of van een of meer (contante) geldbedragen waarmee deze voorwerpen werden betaald, de werkelijke aard, herkomst, vindplaats en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbenden op al die voorwerpen en/of die geldbedragen waren
en/of
verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die genoemde voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze genoemde voorwerpen en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Vrijspraak van de feiten 1 primair, 1 subsidiair en 6
Evenals het Gerecht is het Hof van oordeel dat voor het onder 1 primair, 1 subsidiair en 6 ten laste gelegde onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. Ten aanzien van deze feiten neemt het Hof de navolgende overwegingen van het Gerecht over.
Overwegingen met betrekking tot feit 1 primair en feit 1 subsidiair
Verdachte wordt onder feit 1 ten laste gelegd dat ze samen met haar vriend, medeverdachte [medeverdachte], hennepplanten heeft verbouwd, dan wel dat ze hier medeplichtig aan is geweest, dan wel dat ze deze planten aanwezig heeft gehad op 17 oktober 2023.
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat verdachte geholpen heeft bij het verbouwen van de cannabisplanten (feit 1 primair). Ter zitting heeft verdachte verklaard dat ze wist dat haar vriend deze cannabisplanten had, en dat zij van deze planten ook gebruik heeft gemaakt. Op basis van het dossier kan verder niet worden vastgesteld wat haar betrokkenheid is geweest bij het verbouwen hiervan. Ook kan niet worden vastgesteld dat ze medeplichtig is geweest aan het verbouwen, door de cannabisplanten bijvoorbeeld te verzorgen (feit 1 subsidiair). Het Gerecht zal verdachte daarom van deze feiten vrijspreken.
Het Gerecht vindt het opzettelijk aanwezig hebben van de cannabisplanten (feit 1 meer subsidiair) wel bewezen. Verdachte verbleef de laatste maanden voor de aanhouding bij medeverdachte [medeverdachte], ze wist van de hennepplanten en maakte hier ook gebruik van. Dit is voldoende voor het aanwezig hebben van do planten, omdat de planten zich in de beschikkingsmacht van verdachte bevonden en zij er ook gebruik van maakte. Het verweer van de raadsman wordt gelet op het voorgaande verworpen.
Overwegingen met betrekking tot feit 6
Voor een bewezenverklaring van witwassen moet in deze zaak vaststaan dat het geldbedrag waarmee de jetski is gekocht middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Het gronddelict in deze zaak is duidelijk: bet verkopen van drugs. Wanneer door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de jetski uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de jetski niet van misdrijf afkomstig is. in dit geval heeft verdachte zo'n verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat de jetski is betaald van haar eigen spaargeld. Het Openbaar Ministerie heeft financieel onderzoek verricht naar haar bankrekening en heeft getuigen gehoord op dit punt. Op basis hiervan kan niet met een voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de jetski een legale herkomst had en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Hof acht – op grond van de inhoud van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 primair, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
primair
dat zij in of omstreeks de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een of meer personen, althans alleen, al dan niet opzettelijk minstens 11 planten, althans een of meer planten, van het geslacht cannabis, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES, heeft verbouwd;
subsidiair
dat [medeverdachte] op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire , tezamen en in vereniging met een of meer personen, althans alleen, al dan niet opzettelijk minstens 11 planten, althans een of meer planten, van het geslacht cannabis, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES, heeft verbouwd;
tot en/of bij welk misdrijf op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, medeplichtig is geweest door het opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen, en/of bij dit misdrijf behulpzaam is geweest door toen en aldaar die Cannabis planten te verzorgen en/of water te geven;
meer subsidiair
dat zij op of omstreeks 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een
of meerpersoon,
althans alleen,opzettelijk 11 planten van het geslacht cannabis, aanwezig heeft gehad;
feit 2
primair
dat zij
op een (of meer) tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met
een of meerpersonen,
althans alleen,opzettelijk hennep, althans enige gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt, als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES, heeft verkocht en
/ofafgeleverd en
/ofvervoerd en
/of in bezit en/ ofaanwezig heeft gehad;
feit 3
dat zij op
of omstreeks17 oktober 2023, op het eiland Bonaire,
tezamen en in vereniging met een of meer personen, althans alleen,op het adres [adres A] opzettelijk
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer24.4 gram marihuana en
/of89.2 gram hasjiesj, en/of op het adres [adres B] opzettelijk
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer710 gram hennep en
/of18 gram marihuana, althans enige gebruikelijke bereiding waaraan de hars die uit hennep wordt getrokken ten grondslag ligt, als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES,
heeft vervoerd en/of in bezit en/ofaanwezig heeft gehad;
feit 4
primair
dat zij
op een (of meer) tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 17 oktober 2021 tot en met 17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met
een of meerpersonen
, althans alleen, een hoeveelheidcocaïne,
althans enige bereiding van cocaïne,zijnde cocaïne een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumwet 1960 BES, heeft
bereid en/of verwerkt en/of heeftverkocht en
/ofafgeleverd en
/ofvervoerd en
/ofverstrekt en
/of in bent en/ofaanwezig heeft gehad;
feit 5
dat zij op
of omstreeks17 oktober 2023, op het eiland Bonaire, tezamen en in vereniging met een
of meerpersoonen,
althans alleen, al dan nietopzettelijk
in zijn bezit en/ofaanwezig heeft gehad
ongeveer 2218,8gram cocaïne,
althans een hoeveelheid cocaïne, althans van enige bereiding van cocaïne,zijnde een middel als bedoeld in artikel Opiumwet 1960 BES.
Het Hof acht niet bewezen wat de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overneming van het door het Gerecht gebezigde bewijs
Het Hof verenigt zich met de door het Gerecht gemaakte selectie en waardering van de bewijsmiddelen. Het Hof neemt deze bewijsmiddelen dan ook over, verwijst daarnaar en legt deze ten grondslag aan zijn bewezenverklaring.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de voormelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het Hof verenigt zich ook met de bewijsoverwegingen van het Gerecht. Het Hof neemt deze over en verwijst daarnaar.
Overwegingen ten aanzien van de strafbaarheid
Het Gerecht heeft ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde “verkopen, afleveren en vervoeren van hennep” beslist dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvolging, gelet op het feit dat in artikel 4 lid 1 onder A en B van de Opiumwet 1960 BES slechts het “invoeren, uitvoeren, doorvoeren, bezitten, aanwenden of aanwezig hebben van hennep” wordt verboden. Het “verkopen, afleveren en vervoeren van hennep” is in dit artikel niet opgenomen en derhalve evenmin strafbaar gesteld onder artikel 11 van voornoemde Landsverordening, zodat het geen strafbaar feit oplevert, aldus het Gerecht.
De procureur-generaal heeft in navolging van de appelschriftuur van de officier van justitie het standpunt ingenomen dat het verkopen van hennep wél een strafbaar feit oplevert, onder verwijzing naar de Regeling van 6 januari 2005 ter uitvoering van artikel 3, eerste lid, onder f, Opiumwet 1960 BES (hierna te noemen: de Regeling).
Het Hof overweegt ten aanzien van de strafbaarheid als volgt. In voornoemde Regeling wordt in artikel 1 verwezen naar twee lijsten, waarin een nadere uitwerking wordt gegeven van de handelingen en middelen die de wetgever in de Opiumwet 1960 BES heeft willen verbieden, waaronder, voor zover in de onderhavige casus van belang, het verkopen, afleveren en vervoeren van de door de minister aan te wijzen middelen, ex artikel 3, eerste lid, onder f en sub B van de Opiumwet 1960 BES. In de lijst genummerd II (voor soft drugs) wordt “hennep” specifiek als zodanig genoemd. Hieruit volgt dat het ten aanzien van de verdachte bewezen verklaarde “verkopen, afleveren en vervoeren van hennep” een strafbaar feit volgens het hierboven aangehaalde artikel oplevert. Er zijn geen andere feiten en omstandigheden die leiden tot het oordeel dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor dit handelen. Het Hof acht het feit strafbaar.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 4, eerste lid, aanhef, onder b, sub B van de Opiumwet 1960 BES juncto art 49 van het Wetboek van Strafrecht BES en strafbaar gesteld in artikel 11, tweede lid, aanhef, onder a van de Opiumwet 1960 BES.
Het wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid (onder B) van de Opiumwet 1960 BES.
Het onder feit 2 bewezen verklaarde is voorzien bij:
artikel 3, eerste lid, aanhef, onder f, sub B van de Opiumwet 1960 BES, in verbinding met artikel 1 van de Regeling van 6 januari 2005 ter uitvoering van artikel 3, eerste lid, aanhef, onder f van de Opiumwet 1960 BES en de daarbij behorende lijst genummerd II, juncto art 49 van het Wetboek van Strafrecht BES en strafbaar gesteld in artikel 11, eerste lid, aanhef, onder a van de Opiumwet 1960 BES en;
artikel 4, eerste lid, aanhef, onder b en d, sub B van de Opiumwet 1960 BES juncto art 49 van het Wetboek van Strafrecht BES en strafbaar gesteld in artikel 11, tweede lid, aanhef, onder a van de Opiumwet 1960 BES.
Het wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid (onder B), van de Opiumwet 1960 BES, meermalen gepleegd;

en

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid (onder B), van de Opiumwet 1960 BES, meermalen gepleegd.
Het onder feit 3 bewezen verklaarde is voorzien bij:
artikel 4, eerste lid, aanhef, onder b en d, sub B van de Opiumwet 1960 BES en strafbaar gesteld in artikel 11, tweede lid, aanhef, onder a van de Opiumwet 1960 BES;
artikel 4, eerste lid, aanhef, onder b en d, sub B van de Opiumwet 1960 BES juncto art 49 van het Wetboek van Strafrecht BES en strafbaar gesteld in artikel 11, tweede lid, aanhef, onder a van de Opiumwet 1960 BES;
Het wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid (onder B) van de Opiumwet 1960 BES;
en
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 4, eerste lid (onder B),van de Opiumwet 1960 BES, meermalen gepleegd.
Het onder feit 4 primair bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef, onder d, sub B en C van de Opiumwet 1960 BES juncto art 49 van het Wetboek van Strafrecht BES en strafbaar gesteld in artikel 11, eerste lid, aanhef, onder a van de Opiumwet 1960 BES.
Het wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid (onder B), van de Opiumwet 1960 BES, meermalen gepleegd;

en

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid (onder C) van de Opiumwet 1960 BES, meermalen gepleegd.
Het onder feit 5 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3, eerste lid, aanhef, onder d, sub C van de Opiumwet 1960 BES juncto art 49 van het Wetboek van Strafrecht BES en strafbaar gesteld in artikel 11, eerste lid, aanhef, onder a van de de Opiumwet 1960 BES.
Het wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid (onder C),van de Opiumwet 1960 BES.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Oplegging van straf
Het Hof stemt in met de overwegingen van het Gerecht ten aanzien van de oplegging van straf en neemt deze over.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de verkoop van cocaïne gedurende een jaar en het bezit van cocaïne en hennep. Het is een feit van algemene bekendheid dat de verkoop van (hard)drugs gepaard gaat met andere vormen van (georganiseerde) criminaliteit en met geweld. Daarnaast zijn drugs schadelijk voor de volksgezondheid. Het betreft ook in deze zaak verslavende en bewustzijnsbeïnvloedende middelen, ten aanzien waarvan de wetgever (onder meer) om die reden de verkoop en het bezit daarvan heeft verboden. Het Gerecht weegt het verdachte zwaar aan dat zij haar vriend een jaar lang heeft geholpen en daarmee veel mensen op het eiland heeft voorzien van schadelijke drugs.
Persoonlijke omstandigheden
De psycholoog en de reclassering hebben een rapport over verdachte opgesteld. Hieruit kan worden afgeleid dal verdachte een kwetsbaar meisje is. Ze heeft veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt in haar jeugd en heeft niet geleerd om deze op een adequate manier te verwerken. De psycholoog vindt dat sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met afhankelijke trekken en dit staat in verband tot het delict. Er is bij verdachte sprake van een laag zelfbeeld, angst voor afkeuring en verlating, en het wegcijferen van haar eigen behoeften. Het hebben van een beperkt sociaal netwerk en de relatie met de medeverdachte houdt de problematiek in stand. Het lijkt voor verdachte moeilijk te zijn om zich te weren tegen dominantie. Dit alles heeft bijgedragen aan het delict gedrag. De psycholoog adviseert daarom om de feiten in verminderde mate toe te rekenen. De kans op recidive wordt ingeschat als matig. Geadviseerd wordt om een psychologische behandeling op te starten in de gevangenis en daze voort te zetten bij Mental Health Caribbean op het moment dat verdachte in vrijheid wordt gesteld. De reclassering adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen en een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met opleggen van de bijzondere voorwaarden: reclasseringstoezicht en behandeling bij MHC.
Het Gerecht zal het advies van de psycholoog volgen en de feiten verdachte in verminderde mate toerekenen.
Toepassing jeugdstrafrecht
Op grond van het bepaalde in artikel 79e Sr BES kan de rechter het jeugdrecht toepassen op een verdachte die ten tijde van het begaan van het feit wel de leeftijd van 18 jaar, maar nog niet die van 21 jaar heeft bereikt. De rechter kan dat doen als die daartoe aanleiding ziet in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Met de officier van justitie en de raadsman is het Gerecht van oordeel dat verdachte berecht moet worden volgens het jeugdstrafrecht. Zowel haar persoonlijkheid als de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan (het meedoen met en het willen helpen van haar - veel oudere - vriend) geven hiertoe aanleiding.
Overwegingen met betrekking tot dr straf
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 364 dagen waarvan 200 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden: reclasseringstoezicht, behandeling bij MHC en 200 uren werkstraf.
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de rol van verdachte.
Voor de oplegging van de straf heeft het Gerecht aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor het met enige regelmaat verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs op straat voor meer dan zes maanden, als indicatie een gevangenisstraf vanaf 18 maanden gegeven.
Het gaat in deze zaak om de verkoop van cocaïne voor de duur van den jaar, een forse periode. Daar staat tegenover dat verdachte berecht zal worden volgens het jeugdstrafrecht en dat de feiten haar verminderd kunnen worden toegerekend. Het Gerecht heeft, mede op vordering van het openbaar ministerie, de voorlopige hechtenis van verdachte inmiddels opgeheven.
Verdachte is nog jong en het is belangrijk dat ze de hulp krijgt die ze nodig heeft om de trauma's uit het verleden te verwerken. Verdachte heeft tot de zitting op 28 maart 2024 moeten verblijven op de volwassenenafdeling in de gevangenis, dit was 164 dagen in totaal. Dit terwijl het Gerecht in dit vonnis jeugdrecht zal toepassen en aan verdachte dus een jeugddetentie zal opleggen, en geen gevangenisstraf. Dat is iets waar het Gerecht rekening mee houdt.
Aldus afwegende zal het Gerecht een jeugddetentie opleggen veer de duur van 364 dagen, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Vanwege het belang van de hulpverlening wordt reclasseringstoezicht en behandeling bij MHC als bijzondere voorwaarden gekoppeld aan het voorwaardelijk strafdeel. Het Gerecht ziet geen meerwaarde in het daarnaast opleggen van eon werkstraf, enerzijds omdat de inzet van hulpverlening op dit moment in het leven van verdachte belangrijker is en anderzijds omdat zij de op te leggen jeugddetentie heeft uitgezeten in een volwassen regime.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 31, 58, 59, 79c, 79i, 79o,79p, 79q, 79r en 79w Wetboek van Strafrecht BES, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 6 ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair, 2 primair, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 364 dagen;

bepaalt dat van deze straf een gedeelte,
groot 200 dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd, van
2 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
- de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens de Stichting Reclassering Caribisch Nederland, zulks zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- de verdachte zich onder behandeling laat stellen bij Mental Health Caribbean of een soortgelijke instelling, zulks zolang dit gedurende de proeftijd door de behandelaar nodig wordt geacht;
- geeft de reclassering opdracht bijstand te verlenen aan de verdachte ter zake van de naleving van de voorwaarden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. M.L.A. Angela en
mr. E.M.J. Brink, leden van het Hof, bijgestaan door mr. B.G. Scheepbouwer, (zittings)griffier, en op 11 maart 2025 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao, met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Bonaire.
uitspraakgriffier: